Dat is tenminste de opvatting van Nathalie Moll, secretaris-generaal van EuropaBio, de vertegenwoordiging in Brussel van de Europese biotechnologische industrie. Industriële biotechnologie groeit snel en is door de Europese Commissie aangewezen als een van de zes sleuteltechnologieën voor een groenere en duurzamer economie in Europa. De bio-economie (Europees jargon voor landbouw en alle verwerking van landbouwproducten) heeft in Europa inmiddels een waarde van 2 biljoen Euro, en er zijn 22 miljoen Europeanen in werkzaam.
Reden voor optimisme
Hoewel dat indrukwekkend is, meent Nathalie Moll dat er paar kritieke beslissingen in Europa voor de deur staan. Zoals het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor 2013-2020, het lanceren van Horizon 2020 (het volgende Gemeenschappelijke Strategische Kaderprogramma) en de binnenkort te lanceren Bioeconomic Strategy door de Commissaris voor Research en Innovatie Marie Geoghegan Quinnn. Maar er is reden voor optimisme, zegt ze. Europa heeft voor het eerst een Chief Scientific Advisor benoemd in de persoon van Dr. Anne Glover. En verder richt de Europese Unie de focus op economische groei door wetenschappelijke en technologische ontwikkeling. Biotechnologie staat centraal in de doelen van Horizon 2020, ook al doordat het budget voor de bioeconomy in dat programma is verdubbeld van 2 miljard tot 4,7 miljard Euro.
Maar binnen de bio-economie staan sommige wegwijzers de verkeerde kant op. In Oost Europa stagneert de bio-economie, boeren denken nog vrijwel uitsluitend in termen van voedselproductie. De Europese Commissaris van Landbouw, Dacian Cioloş, zelf Roemeen en verantwoordelijk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, is niet in het minst geïnteresseerd in het verwaarden van reststromen van de landbouw. Er is dus ruimte voor het bijbuigen van het beleid. Vooral ook omdat samenwerking tussen landbouw en biotechnologie van doorslaggevende betekenis is wil lokale bioraffinage van de grond komen.
Bedrijven staan klaar
Gelukkig vindt de Europese Commissie zelf, volgens Nathalie Moll, dat het belang van chemie en materialen wel op de voorgrond moet worden geplaatst. Er is overigens ook geen reden om niet door te gaan. Alles staat op zijn plek: technologie, bedrijven die klaar staan, en zelfs een zekere bewustwording bij het grote publiek; er zijn nog maatregelen nodig voor stimulering van de industrie, evenals financiering van proeffabrieken, terwijl andere landen (VS, China, India en Brazilië) daar erg actief in zijn. De Europese achterstand komt door onderlinge verdeeldheid en de focus op voedsel. Ook de food versus fuel discussie remt ons nog steeds. In het Kaderprogramma is daar overigens wel in voorzien.
Nathalie Moll vindt wel dat de bio-economie wordt gehinderd door een Europese focus op biobrandstoffen in plaats van op chemie en materialen. En toepassing van GMO’s in Europa is volgens haar nog steeds een probleem; terwijl landen buiten Europa al volop gebruik maken van deze technologie, is zelfs het gebruik voor niet-voedseltoepassingen in ons werelddeel nog steeds niet goed mogelijk. Dus in weerwil van de positieve benadering door de Europese Commissie, zijn er nog flink wat hordes te nemen voordat de bio-economie in ons werelddeel echt kan losbarsten.