Duurzaamheid is al enige tijd in discussie: veertig jaar (sinds het verschijnen van het rapport ‘Grenzen aan de groei’), of zelfs vijftig jaar (sinds het verschijnen van Rachel Carson’s Silent Spring). In die tijd is het opgerukt vanuit de periferie naar het centrum van de maatschappelijke aandacht. Weliswaar worden krantenkoppen en de agenda’s van topbijeenkomsten bepaald door actuele crises (het mondiale financiële systeem dat dringend moet worden gerepareerd), maar terwijl deze crises met betere afspraken hopelijk overgaan, is duurzaamheid de onderstroom die steeds belangrijker wordt.
Klimaat is lang niet het enige duurzaamheidsprobleem. Duurzaamheid betreft alles wat ons voortbestaan als mensheid op de planeet Aarde in gevaar brengt. Problemen van duurzaamheid zijn bijvoorbeeld ook: het leegvissen en ernstig vervuilen van de oceanen, het verkleinen van de genenpool van de wereld door vermindering van biodiversiteit, het opmaken van eindige grondstoffen, achteruitgang van bodemvruchtbaarheid, en toenemende resistentie van bacteriën tegen antibiotica. Door landen in ontwikkeling worden ook sociale problemen als kinderarbeid en armoede gerekend tot de duurzaamheidskwesties, zie de prominente plaats die deze innemen in de Millenium Goals.
Bedrijven nemen verantwoordelijkheid
De tijd is voorbij waarin deze problemen werden beschouwd als randkwesties, vooral naar voren gebracht door wat vroeger geitenwollensokkendragers werd genoemd. Integendeel, een belangrijk deel van het bedrijfsleven omarmt nu duurzaamheid, in elk geval in strategie. Het is een kwestie van ‘verder kijken dan je neus lang is’. Het is alweer ruim vijftien jaar geleden dat kapitein Iglo zelf, in de persoon van de latere Unilever-topman Anthony Burgmans, de telefoon pakte om de visserijsector ervan op de hoogte te stellen dat hij in 2010 ook nog vis wilde verkopen. Onduurzaamheid tast óók het verdienend vermogen van het bedrijfsleven aan.
Men kan daar bijvoorbeeld horen: ‘Stel dat regeringen in de jaren ’70 en ’80 hun oren hadden laten hangen naar het toen dominante deel van de industrie, dat de milieukosten veel te duur vond – wat was er dan van de industrielanden geworden? Ze zouden zijn vervuild, de gezondheid van de bevolking zou ernstig zijn aangetast, mensen zouden zijn weggetrokken naar gezondere oorden. Het zou hebben geleid tot economisch verval. Het is maar goed dat regeringen het milieuprobleem toen serieus hebben genomen. En dezelfde overwegingen gelden voor de duurzaamheidsproblemen van vandaag.’ Bedrijven hebben een hoop verantwoordelijkheid bijgeleerd. Dat is mooi, maar beslissend voor de toekomst is de vraag in hoeverre deze nieuwe verantwoordelijkheden gestalte krijgen in nieuwe structuren van besluitvorming, waarin het streven naar duurzaamheid is verankerd. Op dat punt valt nog veel te wensen. Voorlopig is de wereld nog te druk bezig met het verhelpen van de korte-termijn (financiële) problemen.
Samenwerking tussen bedrijven en NGO’s
Tot de structuren waarin de wereld problemen van duurzaamheid aanpakt horen de zogenaamde ‘Ronde Tafels’, die zich inspannen voor duurzaamheid van grondstoffen als suiker, palmolie, soja of cacao. Ze vormen een verdere illustratie van de in trend 3 genoemde opkomst van ‘lichte’ samenwerkingsvormen. Ook hier nauwe samenwerking tussen het bedrijfsleven en organisaties voor een goed doel. Duurzame cacao, een doel dat men wereldwijd hoopt te bereiken in 2015 (álle cacao duurzaam) is zelfs een initiatief van het bedrijfsleven geweest.
Nu is duurzaamheid een doel met vele facetten, waarbij je keuzes moet maken en ruimte moet nemen voor het geleidelijk bereiken van het doel: eerst klimaatneutraliteit, of eerst uitbanning van kinderarbeid, of adequate antwoorden op het energieprobleem? Deelnemende bedrijven staan steeds bloot aan de verleiding om goede sier te maken met hun duurzame beleid terwijl de resultaten misschien achter blijven. Ronde Tafels worden gekenmerkt door permanente onderhandelingen – maar verrassend genoeg bereiken zij veel méér dan vele onmachtig gebleken intergouvernementele organisaties. Duurzame cacao is binnenkort een feit, duurzame suiker is nog een eind weg; maar duurzame vis, in handen van intergouvernementeel overleg, is een absolute horror story. Is een wereldwijde consumentenactie nog een stap te ver?
Meer alertheid bij maatregelen
Haast en ongeduld zijn belangrijke valkuilen. Wetenschappelijke vindingen zouden morgen al moeten worden toegepast; we willen al genieten van nieuwe technologie voor dat deze helemaal is uitontwikkeld. De eerste generatie biobrandstoffen is nog maar nauwelijks op de markt, of de tweede moet al aan de pomp verkrijgbaar zijn. Er is vaak ook onvoldoende ruimte om eenmaal genomen maatregelen goed te evalueren. We moeten veel slimmer worden in het signaleren van verkeerde ontwikkelingen. Hadden we kunnen voorzien dat duurzame palmolie uit de hand zou lopen omdat het kappen van maagdelijk oerwoud voor een plantage meer opbracht dan het weer in gebruik nemen van braakliggende grond? Wij moeten meer alert zijn bij duurzaamheidsmaatregelen, zodat er ruimte is voor het corrigeren van eenmaal in gang gezet beleid.
‘Groen’ is een aanbeveling geworden
Bij consumenten schijnt duurzaamheid vaste voet aan de grond te hebben gekregen. Het is al weer enkele jaren geleden dat het eerste grote bedrijf failliet is gegaan omdat het duurzaamheid niet serieus nam, en integendeel alle krachten inzette voor een lobby om onduurzame producten te kunnen blijven maken (General Motors). Bij alle consumentenproducten is ‘groen’ inmiddels een aanbeveling. En niet alleen in het rijke Westen. De laatste Chinese vijfjarenplannen staan vol duurzaamheid.
Sinds ca. 2007 is China het broeikaseffect serieus gaan nemen. Misschien vrezen de leiders dat de Chinese rivieren minder water zullen gaan bevatten bij klimaatverandering. China herbergt 20% van de wereldbevolking en slechts 3% van het zoetwater. Sindsdien heeft China op alle niveaus zonne- en windenergie gestimuleerd: van feed-in tariffs tot opbouw van nationale industrieën. Sinds 2010 is China de grootste fabrikant van zowel windturbines als zonnecellen ter wereld. In 2020 wil China 15% van zijn totale energiegebruik uit duurzame bronnen halen.
Dit beleid wordt door de publieke opinie ondersteund. Volgens Wikipedia (artikel Energy Policy of the People’s Republic of China) vond in 2007 97% van de Chinezen dat hun regering meer moest doen aan klimaatverandering, en vond 62% dat industrielanden terecht eisen stellen aan opkomende economieën op het gebied van CO2-emissies. Bekend zijn ook de succesvolle lokale protesten tegen vervuilende industrieën van de afgelopen jaren. Toch is het nodig, het beleid van China en andere BRICS-landen kritisch te blijven volgen, omdat bij hen (net als bij westerse bedrijven) duurzaamheid naar de achtergrond zou kunnen verdwijnen als zij daartoe een ‘harde’ economische noodzaak zien. Is het toeval dat de hoogste scores op de indexen voor duurzaamheid worden gehaald door bedrijven buiten de BRICS landen?
Duurzaamheid als dilemma
Opvallend is het grote aantal Europese bedrijven dat veel aandacht besteedt aan duurzaamheid. In de wereldwijde duurzaamheidsindexen staan DSM, AkzoNobel, Unilever, Philips, Air France/KLM en PostNL op de eerste plaats in hun respectieve categorieën. Daar staan echter bedrijven tegenover voor wie duurzaamheid betekent dat hun markten gaan krimpen, vooral oliemaatschappijen en andere bedrijven die delfstoffen winnen. Zij zitten in een spagaat. Zelfs als ze duurzaam zouden willen zijn, kunnen ze het niet. Sommige bedrijven proberen dit dilemma op te lossen door in de aanval te gaan en met PR-campagnes de geloofwaardigheid van hun critici te ondermijnen; andere proberen duurzaamheid te herformuleren, om alsnog duurzaam te lijken. Beide pogingen moeten zeer kritisch worden gevolgd.
Anderzijds moeten we misschien de oliemaatschappijen op gepaste wijze steunen; hun dilemma is in zekere zin ook ons dilemma. Fossiele energie is nog decennia lang nodig, zij het geleidelijk steeds minder. De klimaat- en milieueffecten van de winning van olie uit teerzanden zijn buiten proportie; maar dat geldt misschien niet voor de winning van schaliegas, mede afhankelijk van de omstandigheden. ‘Verstandig’ omgaan met energie zou kunnen betekenen dat afspraken worden gemaakt over voorwaarden voor verantwoorde schaliegaswinning.
Regeringen blijven achter
Terwijl bedrijven de verantwoordelijkheid voor duurzaamheid naar zich toe hebben getrokken, blijven regeringen hierbij ten achter. Ze hebben niet meer de leiding. Het duurzaamheidbeleid van vele regeringen schiet hopeloos tekort. Het grootste probleem is dat de problematiek en de mogelijke oplossingen de tijdshorizon van politici verre overtreffen. Elke regering heeft uitstekende adviseurs op dit gebied, daar ligt het niet aan. Maar toepassing in beleid laat op zich wachten. Alfa- en gammawetenschappers zouden zich de vraag moeten stellen, hoe hiervoor betere mechanismen te ontwikkelen. Instanties die geen directe beleidsverantwoordelijkheid hebben als de Europese Commissie, proberen wel de vaart erin te houden, maar nationale regeringen schieten tekort door trage toepassing van Europese richtlijnen, en vooral door het ontbreken van duurzaamheid als doelstelling bij het economisch beleid.
Ook hier geldt: de gemeenschap heeft de taak overgenomen die de staat heeft laten liggen. Gold tot voor kort de overheid als hoeder van duurzaamheid, tegenwoordig is dat eerder het bedrijfsleven, daartoe aangespoord door hun klanten.
Dit artikel bestaat uit de volgende onderdelen:
Inleiding: ziet de toekomst er somber uit?
Trend 1. Vrouwen gaan de toekomst bepalen
Trend 2. Organisaties worden gebouwd op vertrouwen
Trend 3. Nieuwe sociale verbanden zijn in opkomst
Trend 4. Duurzaamheid als breed gedragen doel
Trend 5. Decentralisatie van de industrie in een biobased society
Trend 6. Kleinschalige energievoorziening
Trend 7. Europa was, is en blijft een van de belangrijkste kennisleveranciers ter wereld
Conclusie: think global, act local