Het was een prachtige reünie, Veertig jaar windenergie in Nederland, georganiseerd door Chris Westra, de man die met een zelfbouwmolen in 1972 aan de basis stond van de opleving van duurzame energie. Veel verhalen over de afgelopen veertig jaar, mooie beelden, prachtig gemonteerd en aan elkaar gepraat. Optimistische toekomstvisies, gelardeerd met steeds meer financieel jargon. En toch, steeds die vraag: waarom is de windindustrie in Nederland nooit van de grond gekomen?
Sterke kennispositie, falende thuismarkt
Is het mogelijk, te leren van het verleden? De Europese paradox geldt in het bijzonder voor wind en Nederland: prima wetenschap en technologie, achterblijvende industrie. De Nederlandse kennispositie op het gebied van windenergie is zeer sterk. De combinatie TUDelft/ECN behoort, samen met het Deense Risø, tot de wereldtop. Dat is al jaren het geval. Maar veelbelovende industriële initiatieven verzanden allemaal.
Eén blik op de kaart van de Noordzee maakt duidelijk dat de thuismarkt faalt. De Duitse, Deense, Britse en Belgische sectoren staan vol met stippen van gerealiseerde of onderhanden projecten. En te midden daarvan ligt een maagdelijk gebied, blauw van niet in productie genomen windkracht: de Nederlandse sector. En dat terwijl nog maar een paar jaar geleden het Innovatieplatform ‘wind op zee’ tot één van de meest kansrijke terreinen voor Nederland benoemde (zie ons interview met Feike Sijbesma, CEO van DSM). Ook op land stagneert de Nederlandse windenergie volkomen. Dat is al één reden waarom een Nederlandse industrie momenteel geen kans heeft.
Answers that blow in the wind
Velen in de wereld van windenergie denken met weemoed terug aan het begin van de jaren ’90, toen de Deense, Duitse en Nederlandse industrieën ongeveer gelijk lagen. De eerste twee zijn doorgegroeid naar spelers van wereldformaat, terwijl de Nederlanders wegzakten. Ook toen schoot de binnenlandse vraag al op een cruciaal moment tekort. Lag dat aan de elektriciteitsbedrijven? Neen, zeker niet, zeiden de mannen van de elektriciteitsbedrijven. Die stelden zich op als verantwoordelijke maatschappelijke partners. Lag dat aan het geld? Neen, er was – weliswaar met horten en stoten – voldoende geld beschikbaar.
Maar er zat een grote onrust in de Nederlandse windenergie-programma’s: de overheid wilde steeds meer en steeds snellere opschaling. Wind was te duur, en daar was één beleidsantwoord op: grotere turbines. In het gevoerde technology-push beleid betekende dat, dat elk ontwerp weer ter discussie gesteld werd, en overtroffen moest worden door een groter model.
Ambities die zichzelf in de weg zitten
Zo zaten de ambities van de Nederlandse overheid hun eigen succes in de weg. Daar kwam naar mijn overtuiging nog een culturele factor bij. Midden jaren ’90 was meer dan de helft van de binnenlandse vraag afkomstig van windcollectieven en boeren. Maar die zijn nooit gestimuleerd door de overheid. Waarom niet? Het antwoord werd gisteren niet gegeven, maar ik heb het bange vermoeden dat deze groepen minder zwaar telden in het old boys’ network, en minder vertegenwoordigd waren op plaatsen waar een goed glas wordt geheven. Contrasteer daarmee Denemarken, een land waar de boeren veel hoger in aanzien staan: de grote Deense turbinebouwers hebben de kans gekregen, geleidelijk te groeien, op basis van modellen ontwikkeld voor boerenbedrijven.
Continuïteit van beleid stond hoog in de wensenlijstjes voor de komende periode. Begrijpelijk, na de onredelijke en schadelijke beleidswijzigingen van de afgelopen twintig jaar. Maar, zoals een windlobbyist het formuleerde: wen er maar aan dat het beleid zal blijven veranderen. Zo niet op nationaal, dan wel op Europees niveau. Een bedrijfstak die nu nog afhankelijk is van overheidssteun ontkomt daar niet aan. En misschien is dat ook niet zo gek: elke verandering betekent een nieuwe kans.