Weet u het nog? Windenergie? De Nederlandse Lagerwey molens waren de beste en meest innovatieve, maar hebben we de markt in handen gekregen? Nee, Duitsers en Denen bedienen die nu. En zonne-energie? Nederland liep toch voorop in innovatie, kennis en technologie, maar hebben we een flink deel van de markt? Nee, hoewel we nog steeds veel doen aan kennisontwikkeling. En innovatie in industriële biotechnologie? Ondanks onze breed toegegeven superieure kennis van land- en tuinbouw en van katalyse zijn er tekenen dat de innovatie ook op dit gebied misschien niet in Nederland zal plaats vinden.
De stemming op congressen in Nederland begint om te slaan. Van een hoopvol enthousiasme, ‘Eindelijk iets dat niet kan misgaan’ en ‘Hier zijn we zo goed in, dat moet lukken’, dat ik tot nu toe overal tegenkwam, waar dan ook maar vertegenwoordigers van de biobased economy waren verzameld, begint er nu een negatieve sfeer de kop op te steken. Reden? Vooral de overheid die veel te weinig geld voor het onderzoekbeleid ter beschikking stelt en daarnaast een almaar uitdijende bureaucratie optuigt. Een voorbeeld dat beide klachten verenigt: kort geleden schreef ik over de wel zeer karige € 6 miljoen die beschikbaar zijn voor het midden- en kleinbedrijf 8in het topsectorbeleid voor de biobased economy, en over het oerwoud aan regels waaraan die kleinere bedrijven moeten voldoen om een heel klein beetje geld voor een zeer specifiek en uiterst nauwkeurig omschreven doel binnen te schrapen. Rapporten, commissies, vergaderingen. Geld too little en beschikbaarstelling too late. Red tape everywhere.
Moeras van regelgeving
Over het beschikbare geld schreven we al bij de start van de topsectoren: een sigaar uit eigen doos. Het kan natuurlijk ook niet anders, wanneer de regering eerst al het voor innovatief onderzoek bestemde aardgasgeld naar de staatsschuld overhevelt, en dan opgewekt een nieuw beleid presenteert. En ook dat had nog kunnen werken als het weinig geld dat beschikbaar bleef, snel en effectief zou zijn ingezet voor goede innovatieve opties. Maar nee, het draaide uit op een moeras van regelgeving en eindeloos getouwtrek. En dat speelt niet alleen voor de biobased economy, hoewel ik daar beste zicht op heb en de meeste betrokkenen over spreek, maar ook voor onze andere topsectoren. Naar ik begrijp schijnt de relatie tussen de ‘boegbeelden’ – zijn captains of industry wel de juiste mensen om innovatie te leiden – van deze topsectoren en de minister ook steeds wreveliger te worden. Al de grap gehoord over het Ministerie van Eliminatie (toen dat nog EL&I heette)?
Misschien is het wel ons eigen Nederlands probleem en zijn we te klein om onze kennis om te zetten in een goed lopende maakindustrie – hoewel de Denen het kennelijk wel kunnen – en moet het Nederlandse innovatie- en industriebeleid radicaal een andere kant op. We maken in die optie van kennisontwikkeling dan onze eigen specifieke Nederlandse bedrijfstak. Goed en georganiseerd geld verdienen met kennis, en die strategisch aan het buitenland verkopen. Goed idee? Ik denk het wel. Maar daar doemen gelijk twee handicaps op. Ten eerste, als je echt geld wilt verdienen met kennis dan moet je die ontwikkeling doorzetten tot een demo, of op zijn minst naar een goed lopende pilot. Maak er bewezen technologie van. Dat zou kunnen, maar kost geld (zie boven), en dat is er niet. Ten tweede, als we dat willen, moeten we ons ook helemaal richten op die optie en kennis blijven ontwikkelen, dus meer studenten in wetenschap en techniek. En in de landbouw natuurlijk. Nederland Kennisland. Niet voor eigen gebruik, maar voor de verkoop in de rest van wereld uit onze eigen sophisticated kennisshop. En misschien zouden we andere, kleinere Europese landen met goedkopere technische arbeid en behoorlijke technische kennis kunnen interesseren om samen met ons die demo’s en pilots te bouwen. Op die manier zou onze biobased economy toch tot een succesvolle Europese kennisexport kunnen leiden met een verre echo van het Lissabon-ideaal van tien jaar geleden.