Na enkele decennia onderzoek en ontwikkeling is een tussenbalans zinvol en, op hoofdlijnen, ook goed uitvoerbaar. Wind en biomassa laten om verschillende redenen hun grenzen zien. Zonne-energie heeft nog heel veel potentie. Andere duurzame bronnen, zoals getijdenstromen, geothermische energie of witte stroom hebben voor een beperkt aantal landen relevantie. Binnen een sterk Europees samenwerkingsverband zou dat anders kunnen liggen. Voor jongere ontwikkelingen zoals biosolaire cellen of de zogeheten blauwe energie uit zout/zoet water is het nog veel te vroeg voor zinvolle uitspraken. De traditionele sectoren energie hebben met Fukushima en schaliegas een paar schokgolven gekregen die hun uitwerking niet missen. Toch ziet het ernaar uit dat we nog decennialang fossiele energie moeten blijven gebruiken. Dat zullen we dan wel zo schoon en efficiënt mogelijk moeten doen.
Elke goede marketingcursus leert ons dat een grote bestaande markt met gevestigde posities in beweging kan worden gebracht wanneer nieuwe aanbieders met alternatieve technieken tussen 5 en 10% van de behoefte kunnen bedienen. De wereldenergiemarkt zit momenteel precies in die situatie. Schaliegas en Fukushima sturen schokgolven door de oude structuren; duurzame alternatieven zoals zon, wind en water bereiken hier en daar ‘hinderlijk’ hoge niveaus. Hun afnemers zijn er bovendien sterk bij betrokken, soms zelfs als (co)producent. Terwijl de olie- en gasindustrie eigenlijk altijd wel heeft meegedaan in de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen, duurzaam of niet, komt de elektriciteitswereld pas nu echt in beweging. Hun argumenten zijn volstrekt voorspelbaar: de duurzame alternatieven zijn te duur, we doen het zelf al, de spelregels zijn niet eerlijk, verkeerde subsidies enz. Het gesteggel over elektriciteitstransport spreekt boekdelen. Nu we na bijna 25 jaar echt in beweging zijn, is het interessant om een schets te geven van de situatie waar we over nog eens 25 jaar zouden kunnen zijn.
Biomassa laat duidelijk haar grenzen zien
De notie dat biomassa toch eerst en vooral voor andere doeleinden moet worden gebruikt dan energievoorziening is ondertussen redelijk gemeengoed geworden. Toch moet de argumentatie nog veel helderder worden neergezet. De meer hoogwaardige toepassingen voor biomassa liggen vrijwel geheel in de sector chemie en materialen. Deze sector is met wereldwijd zo’n 600 miljoen ton momenteel vrijwel geheel gebaseerd op fossiele energiegrondstoffen. Met het principe van biocascadering in gedachten is deze 600 miljoen ton de bovenlimiet van biomassa voor energie, overeenkomend met niet meer dan 10% van het wereldenergieverbruik (exclusief traditioneel gebruik van biomassa voor energie in ontwikkelingslanden). Met de vele programma’s om de chemie- en materialensector voor (meer dan) 30- 50% te vergroenen is daarmee de bovengrens van biomassa voor energiedoeleinden aangegeven: niet meer dan 5% voor de ontwikkelde wereld. Inclusief het traditionele energiegebruik van biomassa zou het wereldwijd 10% kunnen zijn.
Conflicten met biomassa voor voedsel zijn dan niet aan de orde: de genoemde 600 miljoen ton valt in het niet bij de bijna 10 miljard ton biomassa die in bewerking wordt genomen om onze voedselschappen rijkelijk (met ruim 3 miljard ton) te vullen. Bovendien kunnen landbouw, chemie en materialen nog erg veel technologie tot wederzijds voordeel met elkaar delen. Zelfs als we niet-chemische sectoren in de materialensector in de beschouwing betrekken, zoals papier en hout, zijn conflicten met de voedselvoorziening niet voorzienbaar. Het is eigenlijk hoog tijd om met hout veel meer te doen dan toepassing in de bouw en papier. Bosrijke landen hebben nu alle kansen om een brede cascadering voor hout te ontwikkelen met bijvoorbeeld cellulose en lignine als pijlers. De bovengrens voor biomassa voor energie van ca.10% blijft op zijn plaats en zo ook het uitgangspunt dat biomassa pas in allerlaatste instantie voor energie wordt ingezet. De situatie wordt compleet anders wanneer we onze energievoorzienig op biomassa zouden willen baseren. Zoals bekend is het huidige gebruik van fossiele energiegrondstoffen ca. 20 miljard ton, en als een sector van deze omvang de strijd zou aangaan met de 10 miljard ton aan biomassa voor veevoer en menselijke voeding, dan dat is vragen om problemen.
Biomassa in het Nederlandse energielandschap
In 2012 was 4,4% van het Nederlandse energiegebruik duurzaam, waarbij het grootste deel via biomassa. Kwantitatief lijkt Nederland dus op de goede weg met de inzet van biomassa. Echter over de kwaliteit is nog het een en ander te zeggen. Bijstook van hout is de grootste component in dit geheel en dan vooral ook nog ongebruikt hout. Dat is strijdig met het cascaderingsprincipe. Qua volume mogen we dan op de goede weg zijn, aan de inhoud valt nog erg veel te verbeteren. Dit vergt zelfs nieuw beleid, te meer daar hout niet bepaald de meest voorkomende vorm van biomassa is in ons land. Als cascadering het principe moet zijn, met energie op de laatste trede, dan dient het voortouw in handen te zijn van de hoofdproducent/verbruiker van biomassa, te weten de landbouw en de voedingsindustrie. In dat geval valt er weinig te verbranden, maar moeten we vooral denken aan energiebesparing in de agro-food sector, aan energiewinning te eigen bate en aan omzetting van de uiteindelijke reststromen in energie. Daarbij lijkt, naast biodiesel uit gecombineerde voedsel/energie gewassen, de productie van groen gas de beste kaarten te hebben. Vooral omdat voor vergisting of vergassing reststromen kunnen worden gebruikt die niet (meer) eenvoudig bruikbaar zijn voor andere doeleinden. Samen optrekken met waterzuiveraars, rioolslibverwerkers, waterschappen en afvalbedrijven ligt hierbij voor de hand. De ontwikkeling om uit deze reststromen met allerhande biotechnologische conversies eerst bioplastics te winnen past perfect in dit geheel. Zo ook het mogelijke hergebruik van water en mineralen.
@ “.. dat biomassa vooral voor andere doeleinden moet worden gebruikt dan energievoorziening is gemeengoed”
Hoe is deze uitspraak te rijmen met de nog steeds bestaande EU verplichte biobrandstof bijmenging, waarbij alleen het % trager stijgt dan eerder voorzien en deels afkomstig van voedselgewassen (graan) verwerkt in onze havengebieden?