Er waait een frisse wind uit Den Haag voor de Nederlandse windenergiesector. Na jaren van kwakkelen door ongelukkige beleidskeuzen en groeiende tegenstand, gloort er nu hoop aan de horizon. Het Energieakkoord kent een sleutelrol toe aan windenergie, zowel op land als op zee, en de sector maakt zich op voor grootse daden.
Trots
Alleen al de titel van de windenergieconferentie op 14 november, ‘In my backyard’, getuigt van optimisme. Ja, in onze achtertuin! Hoewel het mode is geworden om windturbines lelijk te vinden, is er ook een tegenbeweging. Zo haalde het bedrijf De Windcentrale, dat aandelen in windturbines verkoopt aan particulieren, in een jaar meer dan € 10 miljoen op, en het merkt dat de markt nog veel groter is. Een vertegenwoordiger van De Windcentrale vertelde dat in het weekeinde gezinnen trots komen kijken naar ‘hun’ windturbine De Grote Geert in Delfzijl, waarvan zij voor één duizendste of minder eigenaar zijn.
Maar de tegenbeweging laat van zich horen, en dat leidt tot aarzelingen bij de vele lagere overheden waarvan de uitvoering van het winddeel van het Energieakkoord afhankelijk is. Centraal mag men dan wel beslist hebben dat er op land in 2020 in totaal 6.000 MW aan windvermogen opgesteld moet zijn, de uitvoering daarvan is afhankelijk van vele factoren, waaronder het enthousiasme van initiatiefnemers en de medewerking van lagere overheden. Op alle niveaus willen politici en ambtenaren het wiel opnieuw uitvinden, zo signaleerde men. Terwijl alle economische en bestuurlijke vragen al lang beantwoord zijn, vlak over de grens in Duitsland, en zelfs in eigen land in Flevoland. Zeker is dat het bouwtempo van de afgelopen jaren verveelvoudigd moet worden om het doel te halen.
Stopcontact op zee
Op zee lijkt het bestuurlijk proces eenvoudiger. Maar als men wil beginnen met de meest goedkope varianten, moeten er eerst een paar windparken dicht onder de kust worden gebouwd, zoals bij Egmond. Besturen van kustgemeenten zijn zeer terughoudend, veel kritischer dan bijvoorbeeld strandtenthouders, waarvan je toch weerstand zou verwachten maar die het uitzicht wel leuk vinden. Om wind op zee goed aan de gang te krijgen zouden er bovendien eerst grote investeringen moeten worden gedaan, bijvoorbeeld het spreekwoordelijke ‘stopcontact op zee’, een verzamelplaats van alle stroom die op het Nederlandse continentale plat wordt opgewekt. Van daaruit zou de elektriciteit in één keer aan land kunnen worden gebracht, zodat de duinenrij ook maar op één plaats zou hoeven te worden doorgraven. Maar zowel de grote investering voor dit stopcontact als de bestuurlijke goedkeuring hiervoor staan garant voor jarenlang overleg. En dat terwijl men ook wel snel moet gaan bouwen op zee, om de investering van meer dan € 10 miljard op tijd te kunnen wegzetten.
Over één ding maakten de congresgangers zich weinig zorgen, en dat was de rentabiliteit van windenergie. Wind op land is rendabel, zo wordt al jaren lang gesteld. Ja natuurlijk, er gaat subsidie in zitten, maar fossiele energie wordt ondersteund met een veelvoud van dit bedrag. Wind op zee is duurder, de kosten van alle onderdelen moeten naar beneden. En dan nog is er het probleem dat men op voorhand grote kosten moet maken om de aansluiting op het koppelnet mogelijk te maken, in combinatie met het feit dat de helft van alle ontwikkelde plannen uiteindelijk toch wordt afgewezen.
Een concurrerender aanbod
En toch…. De financiële kant van de zaak blijft de achilleshiel. In het Energieakkoord zijn alle belangengroepen netjes aan bod gekomen, en er is geld voor gereserveerd op de Rijksbegroting. Maar als de kosten zouden tegenvallen (of als de bezuinigingswoede nog verder toeneemt), zou realisatie van de doelstellingen onder druk kunnen komen. Het zou niet de eerste keer zijn dat een goede regeling onderuit wordt gehaald door kostenoverschrijdingen! Zowel op land als op zee zou de industrie de kosten verder kunnen terugdringen, zo valt te horen. Op land door een langere afschrijvingstermijn te hanteren. Waarom geen twintig jaar, zoals gebruikelijk bij de elektriciteitsvoorziening? Ja, de subsidie geldt maar voor een beperkte periode, zeg zeven jaar, en ‘daardoor’ schrijven geldschieters in de windsector hun investering ook over zeven jaar af. Maar ze gaan er wel aan voorbij dat de turbine dan nog naar verwachting dertien jaar gratis stroom levert. Zo’n korte afschrijfperiode vinden we nergens anders in de elektriciteitssector. Langere afschrijfperiodes zouden tot een veel concurrerender aanbod van windstroom kunnen leiden.
Op zee spelen weer andere factoren. Er is te weinig concurrentie tussen funderingsbedrijven, zo hoorde ik. En ontwerpen, standaarden en onderhoudssystemen zijn nog te veel gebaseerd op wat gebruikelijk is op land. Daar kan nog veel in gewonnen worden.
Op naar de private financiers
De financiering is het laatste heikele punt. Banken zijn min of meer weg gevallen als financiers. Pensioenfondsen hebben hun blik meer gericht op hoogrenderende (en meer risicovolle) investeringen. Andere institutionele beleggers… dat zou kunnen. Maar dat enorme bedrag dat Nederlanders bij elkaar hebben gespaard… daar zou de complete windinvestering tot 2020 wel tienmaal uit kunnen worden opgebracht. ‘Als het zou kunnen, zou ik mijn spaargeld van de bank halen en investeren in wind op zee,’ zei een deelnemer. Misschien iets voor de volgende duizend acties van De Windcentrale?