Toen ik kind was gingen we meestal met de auto op vakantie naar Frankrijk. Voor de lange reis namen we dan pakjes appelsap mee: die van drie in een verpakking en met glimmende folie waar je rietje doorheen moet. Dat was handig, want die bleven lang goed. Als we dan goed en wel aan waren gekomen en de vouwcaravan hadden opgezet, ging ik in alle schappen neuzen om te kijken wat we hadden meegenomen. Daar vond ik dan iedere keer nog ingeblikte gehaktballen van vorig jaar – en ze waren zelfs nog eetbaar! Het was mijn eerste bewuste aanraking met houdbaarheid en afbreekbaarheid, een tegenstelling waarvan ik het belang voor duurzaamheid nu pas begin te beseffen.
Het is verwonderlijk dat het ons lukt voedsel zo lang te bewaren, zeker als je bedenkt dat voedsel zelfs in de koelkast na een paar dagen soms al groen en pluizig staat te wezen. Het is nodig na te denken over houdbaarheid omdat we leven in cycli die groter zijn dan wij, kringlopen van elementen waarin ons voedsel slechts een tijdelijke vorm is die het liefst weer zo snel mogelijk wordt geremineraliseerd door micro-organismen, om daarna weer als voedsel te dienen voor plant en dier.
Als we het voedsel voor onszelf beschikbaar willen houden moeten we het dus beschermen tegen wederopname in deze kringlopen. Dan blijft het zo lang mogelijk bruikbaar voor ons en heeft het zo veel mogelijk waarde. Dit gaat niet alleen op voor eten, maar ook voor gebouwen en gebruiksmiddelen: roestvrij staal, brandvertragers, en (bijna) onafbreekbare plastics. We verzinnen manieren om de natuurlijke afbraak te remmen, en niet alleen die door bacteriën maar ook met anorganische middelen, onder invloed van bijvoorbeeld water en licht. Zo veranderen we natuurlijke processen, en daarmee stromen in de biochemische kringlopen van het aardsysteem. Sommige stromen versnellen we zodat we meer van een element in de voor ons zinvolle compartimenten hebben (voedsel e.d.), sommige stromen vertragen we zodat ze daar ook langer blijven, met als uiteindelijk gevolg dat stoffen zich ophopen in bepaalde compartimenten.
Maar everything counts in large amounts. En dat brengt problemen met zich mee, bijvoorbeeld doordat het functioneren van mens en milieu verstoort. Meermalen zijn stoffen die we op grote schaal hebben geproduceerd tot een problematische climax gekomen. We hoeven maar te denken aan DDT in de jaren zeventig en PCB’s in de jaren tachtig, en de huidige problematiek rondom de plastic garbage patches in de oceanen. Dergelijke organische verbindingen voeren nog steeds de lijsten aan van (potentiële) waterverontreiniging; vandaag de dag zijn er bijvoorbeeld groeiende zorgen over geneesmiddelen die in onze omgeving en ons drinkwater worden teruggevonden (die ook nog eens gemaakt zijn om biologisch functioneren te beïnvloeden).
Het heeft duidelijk zin om materiaalstromen te veranderen, dat is in feite wat we altijd doen om de wereld aangenamer te maken voor onszelf. Dat we daarbij de verblijftijd in voor ons zinvolle vormen maximaliseren is ook niet gek. Een simpele kosten-baten analyse dringt er immers op aan dat we zo veel mogelijk profijt hebben van de materialen die we maken, en minder derving betekent minder kosten. Puur bekeken van binnenuit de anthroposfeer zouden we ons moeten richten op controle en houdbaarheid.
Maar dat is niet simpelweg niet het hele plaatje. Onze manipulatie van materiaalstromen heeft reële effecten waar we niet op bedacht zijn. Ons handelen vindt plaats binnen reeds lange tijd bestaande materiaalstromen waar ons lichaam en de natuur op afgestemd zijn. Significante veranderingen van die stromen leiden ook tot significante veranderingen van dat functioneren. Wanneer elementen voor houdbaarheid worden gemaakt kunnen ze zich ophopen met schadelijke gevolgen van dien. Zo bekeken is het ook voor de mens waardevol zo veel mogelijk gebruik te maken van processen die gestroomlijnd zijn naar natuurlijk functioneren. Vanuit dit perspectief zouden we ons juist moeten richten op deelname aan reeds bestaande stromen en zorgen voor afbreekbaarheid.
Spullen die snel afgebroken worden zijn minder zinvol voor ons eigen gebruik, maar als ze weer te langzaam worden afgebroken hopen ze zich op en verstoren ze het natuurlijk functioneren van onszelf en onze omgeving. Idealiter blijven spullen zo lang ze in hun gewenste omgeving zijn houdbaar en zijn ze daarbuiten snel afbreekbaar. Het recent ontwikkelde Glycix is daar een mooi voorbeeld van. Als die technologische mogelijkheden er echter (nog) niet zijn moet er altijd een afweging gemaakt worden tussen houdbaarheid en afbreekbaarheid.
Het maatschappelijk bewustzijn van deze problemen groeit, en wetgeving wordt steeds stringenter ten opzichte van mogelijke milieuverontreiniging – met een grote nadruk op afbreekbaarheid. Zo moeten bedrijven sinds 2007 zelf bewijzen dat chemicaliën die ze op de markt brengen geen grote schadelijke gevolgen hebben voor mens en milieu dankzij de recente Europese REACh-wetgeving.
Toch biedt dergelijke milieubeschermende wetgeving slechts de kaders. Het Biobased denken geeft daar op een creatieve manier invulling aan, door oplossingen te zoeken in biologische en ecologische processen. Daardoor heeft het in de productie van een aantal grondstoffen al geleid tot innovatieve duurzamere oplossingen. Het Biobased denken zal misschien niet al onze milieuproblemen oplossen, maar het helpt alvast door niet tegen, maar mét de natuur te werken.
==
Foto’s:
Koolstofkringloop van NOAA (http://www.education.noaa.gov/Climate/Carbon_Cycle.html)
Plastic: https://www.biobasedpress.eu/2012/11/plastic-soup-for-dummies/