Eind 2013 werd EuroBioRef afgesloten, een groot Europees R&D project op het gebied van bioraffinage. Het project telde 29 partners in 15 landen en een budget van € 38 miljoen waarvan € 23 miljoen gedoneerd door de Europese Commissie. Maar het technologische succes van EuroBioRef vertaalt zich niet in commercieel succes. Op 11 en 12 februari 2014 werden de resultaten gepresenteerd aan een hoog gezelschap. In wezen met de vraag (voorlopig nog niet met zoveel woorden) om meer geld. Nu niet om tientallen maar om honderden miljoenen Euros.
EuroBioRef: doorbraken
‘De ontwikkeling en toepassing van bioraffinageprocessen is van doorslaggevend belang voor de ontwikkeling van een biobased economy’ zo stelde de projectleiding bij het begin van het project. ‘Het EuroBioRef project zal een nieuw, sterk geïntegreerd en gedifferentieerd concept ontwikkelen, met meerdere grondstoffen (niet-eetbaar), meerdere processen (chemisch, biochemisch, thermochemisch), en meerdere producten (vliegtuigbrandstoffen en chemicaliën). Het project heeft tot doel om de versplintering in de biomassa-industrie te overwinnen. Omdat efficiency de sleutel is tot het bioraffinageproces, betekent dit het vinden van doorbraken in netwerkvorming, coördinatie en samenwerking tussen vele betrokkenen.’
EuroBioRef werd geleid door het Franse nationale technologie-instituut CNRS, met Arkema als belangrijke industriële partner, en het heeft daadwerkelijk tot wetenschappelijke en technologische doorbraken geleid. Uit het project zijn 23 patentaanvragen voortgekomen (1 patent per miljoen gemeenschapsgeld) en 27 wetenschappelijke artikelen. Alleen geen gezonde businesscases. In elk geval voor de buitenwereld is er momenteel weinig follow-up.
Arkema: PA12
Jean-Luc Couturier, senior scientist bij Arkema, presenteerde de resultaten van het project op de Siñal conferentie in Châlons-en-Champagne vorige maand. Uit zijn presentatie bleek dat het belangrijkste commerciële doel van Arkema met EuroBioRef was het ontwikkelen van een nieuw polyamide (PA12), vooral voor de automobielindustrie. Polyamides, in de volksmond nylons genoemd, zijn in hoogwaardige vormen als PA12 buitengewoon sterk en kunnen bijvoorbeeld metalen vervangen. Ze zijn lichter dan metalen, en dat is voor de automobielindustrie interessant omdat lichtere auto’s minder brandstof verbruiken en minder CO2 uitstoten. Een 100 kilo lichtere auto stoot per km 9 gram minder CO2 uit (op een gemiddelde uitstoot van ongeveer 150 gram/km).
Twee gewassen met een goede opbrengst van de grondstof van PA12, zijn de castorplant (ricinus) en saffloer. Het project onderzocht drie basistechnologieën voor bewerking van de oogst: metathese, hydroformylatie en oxidatieve splitsing. Behalve C9, C11, C12 en C13 monomeren werden in het proces ook biogas, actieve kool, meststoffen en compost gewonnen. Naast traditionele producten als honing en zelfs zijde. Ricinus werd aangeplant in Madagaskar en saffloer in Griekenland. Verder bracht het project de wereldhandel in castorolie en saffloerolie in beeld. Van beide gewassen onderzocht EuroBioRef waar boeren deze met succes in Europa zouden kunnen aanplanten. De levenscyclusanalyse zag er goed uit, net als de sterkte/zwakte-analyse. Het was een project volgens het boekje. Met alleen één doorslaggevende zwakte: de productiekosten.
€ 150 miljoen
De automobielindustrie, zegt Couturier, denkt voor zijn materiaalgebruik alleen in geld. De industrie is eenvoudigweg niet bereid een groene premie te betalen voor een groen product. De positieve kant van die opstelling is dat je dus ook de hele markt kunt grijpen als je goedkoop kunt produceren. Maar momenteel is het nog niet zo ver. Bovendien geeft de industrie eigenlijk meer de voorkeur aan een product met betere prestaties boven een net zo duur groen product. PA12 is een nieuw polyamide, nu nog niet op de markt. Misschien wel met iets betere prestaties dan bestaande polyamides. Een fabriek van PA12 zou € 150 miljoen kosten. Vooralsnog is Arkema niet bereid die investering te doen. En als die investering er zou komen, dan misschien ook niet in Europa. Want elders (vooral in de VS en Zuidoost Azië) zijn de financieringsvoorwaarden beter. En de energieprijzen. En de bijdragen van regeringen bij de bouw van fabrieken. Zou Europa nog een stap extra moeten doen om zijn industrieën te behouden, en daarbij deelnemen aan de internationale ‘race to the bottom’ waarbij bedrijven per saldo steeds minder belasting betalen?
Europa heeft wel geleerd van EuroBioRef. Het nieuwe BBI-programma onder Horizon 2020 (€ 3,8 miljard omvang waarvan 2,8 miljard uit de Europese industrie) heeft uitdrukkelijk tot doel binnen elk project ook de commercialisatie te ontwikkelen. Misschien kan Europa op deze manier een antwoord geven op de concurrentie van andere landen. Ook wordt genoemd de ombouw van petrochemische installaties naar biotechnologische processen zoals nu Versalis doet in Italië en BioAmber in Canada (maar ook daarvoor is overheidsgeld nodig).
Aarzeling
Het grote EuroBioRef project heeft nog wel meer resultaten opgeleverd. Het Noorse Borregaard heeft zijn experimentele BALI proces voor bioraffinage van hout mede ontwikkeld dank zij een bijdrage van € 3 miljoen uit EuroBioRef gelden. Het project ontwikkelde technologieën voor het maken van vliegtuigbrandstoffen. Een concept van een geïntegreerde fabriek van papier en chemicaliën uit hout. En een proces om trimethyleencarbonaat en 1,3 propaandiol te maken uit plantaardige oliën. In Polen, Griekenland en Madagaskar is veel ervaring opgedaan met de teelt van gewassen voor winning van lignocellulose of oliën. Maar het blijft teleurstellend dat belangrijke resultaten van een groot onderzoeksproject als EuroBioRef op de plank blijven liggen. Misschien wel kenmerkend voor de aarzeling bij besluiten over de biobased economy die wij momenteel bespeuren. Of zou het helpen als onderzoeksgeld minder wordt gestoken in megaprojecten en meer in projecten die het midden- en kleinbedrijf kan aansturen?