De wereldproductie van katoen zal niet meer toenemen, las ik de laatste tijd een paar keer – vooral doordat het gewas veel water nodig heeft. Maar we weten zeker dat de wereldvraag naar garens voor kleding zal blijven groeien, vooral door toenemende welvaart. Dan is dus de vraag: hoe zal een redelijk welvarende wereld met 9 of 10 miljard mensen zich in 2050 gaan kleden?
Dit is het eerste in een serie artikelen over garens van de toekomst. De artikelen werden gepubliceerd op 31 mei en 19 juni.
Een prachtmateriaal
Katoen is verreweg de meest gebruikte natuurvezel voor kleding en huishoudtextiel. De wereldproductie is ongeveer 25 miljoen ton per jaar, vier keer zo veel als in 1950. Het stelt alle andere natuurlijke garens in de schaduw, met een aandeel van rond 80% in de totale productie van natuurgarens (de resterende 20% bestaat uit wol, linnen (vlas), hennep en andere; natuurvezels als jute, kokos en sisal worden ook veel gebruikt, vooral voor industriële doeleinden als vloerbedekking en meubelbekleding). Zowel de hoeveelheid land beplant met katoen als de opbrengst per hectare zijn steeds gestegen, maar beide processen zijn nu vrijwel tot stilstand gekomen. Aan de andere kant stijgen productie en gebruik van kunstmatige vezels voortdurend, in 2014 was dit 63 miljoen ton, het overgrote deel bestaande uit allerlei polyesters. Bij onze zoektocht naar de garens van de toekomst moeten we allereerst bepalen waarom katoen zo populair is: waarom zijn al onze T-shirts en spijkerbroeken nog van katoen? Dan kunnen we bezien waarom de productie niet meer stijgt, en pas dan bekijken we de alternatieven.
Katoen is populair omdat het materiaal een paar zeer belangrijke eigenschappen in zich verenigt, aldus het International Forum for Cotton Promotion. Het geleidt goed de warmte. Het haalt daardoor warmte weg van de huid en houdt de mens koel, waardoor de stof aangenaam draagt. Het is zeer zacht en daardoor ideaal voor ondergoed. Het veroorzaakt geen statische elektriciteit. Katoen kan gemakkelijk worden gekleurd in vele kleuren. Het absorbeert vocht gemakkelijk en kan tot een vijfde van zijn gewicht aan water opnemen voordat het vochtig aanvoelt. Daardoor absorbeert het zweet en dampt dit weer uit naar de omgeving, waardoor ons lichaam op een natuurlijke wijze ademt – het houdt ons koel in de zomer en droog en warm in de winter. Maar alle toepassingen van deze eigenschappen staan onder druk van de concurrentie van synthetische garens. De laatste tien jaar wordt bijvoorbeeld veel sportkleding gemaakt van polyesters – en daar gaat het nu net over absorptie en snelle afgifte van water. Dit is mogelijk doordat moderne machines zeer dunne draden kunnen spinnen.
Gebruik van water en bestrijdingsmiddelen
Het telen van katoen heeft veel milieueffecten. De plant komt van nature voor in warme subtropische regio’s overal ter wereld, en heeft veel water nodig (de meeste soorten kunnen goed tegen droogte, maar de opbrengst wordt dan wel veel lager). Daardoor moeten boeren in droge streken irrigeren. Dit heeft watertekorten veroorzaakt in zeer verschillende landen: Oezbekistan, Pakistan, Australië. De Sovjets, die dit ‘witte goud’ wilden exploiteren, hebben het Aralmeer (ooit het vierde in grootte van binnenzeeën ter wereld) vanaf 1960 vrijwel opgedroogd – al werd Oezbekistan daardoor tijdelijk wel de grootste exporteur van katoen ter wereld. Volgens het WNF is er gemiddeld 8506 liter water (uit irrigatie of regenval) nodig voor 1 kg katoenpluksel; dit varieert van 4710 lt/kg (China) tot 20217 lt/kg (India) (1). Vaak wordt water ondoelmatig gebruikt. Veel water loopt weer weg, ongebruikt. Druppelbevloeiing waarmee water veel doelmatiger kan worden gebruikt, wordt vrijwel nergens toegepast.
Katoen is bovendien zeer vatbaar voor ziektes en problemen met ongedierte. In de vorige eeuw kon katoen daarom alleen worden geteeld met gebruikmaking van veel bestrijdingsmiddelen – zelfs zó veel dat de gezondheid van veel boeren en hun gezinnen eronder leed (deels door ondeskundig of verkeerd gebruik van giftige stoffen). Katoen neemt 2,5% van de landbouwgrond ter wereld in beslag, maar naar schatting 6,2% van het gebruik van bestrijdingsmiddelen (2). Maar sinds kort daalt het gebruik van bestrijdingsmiddelen, deels door betere voorlichting, deels door de opkomst van genetische modificatie. Bt katoen is nu de meest aangeplante soort in India, China en de VS; hierin zijn genen aangebracht waardoor de planten giftig worden voor sommige zeer schadelijke insecten; en hierdoor zijn minder bestrijdingsmiddelen nodig. Maar genetische modificatie is geen wondermiddel: in sommige gebieden ontstaat resistentie van ongedierte tegen Bt katoen, daarom is er behoefte aan nieuwe gemodificeerde soorten.
Naar duurzamer katoen
Katoen is kortom zeker geen onschuldig gewas. Maar teeltmethoden kunnen sterk worden verbeterd. Er wordt nog steeds biologische katoen verbouwd, hier en daar, vooral waar ongedierte geen grote schade veroorzaakt en in gebieden waar boeren niet genoeg verdienen voor kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Biologische katoen moet meer opbrengen, omdat de opbrengst meestal lager is; maar op dit moment is er meer aanbod dan vraag, waardoor ongeveer een derde wordt verkocht als gewoon katoen en boeren niet worden gesteund. Maar het Better Cotton Initiative gaat veel belangrijker worden. In deze organisatie werken producenten, fabrikanten, wereldmerken en maatschappelijke organisaties samen; hij werd opgericht in 2009. BCI bevordert verantwoordelijke katoenteelt. Hun ‘standaardsysteem’ heeft betrekking op alle drie pijlers van duurzaamheid: ecologisch, sociaal en economisch. Zoals de organisatie op zijn website zegt: ‘Elk van deze onderdelen ondersteunt het standaardsysteem, en de geloofwaardigheid van Better Cotton en de BCI: van teeltprincipes en –maatstaven tot de controlesystemen die het resultaat tonen.’ De details van de werkwijze van BCI verschillen van land tot land, afhankelijk van behoeften en mogelijkheden. De organisatie steekt veel energie in voorlichting van de boeren, om verkeerd gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen te gaan en om water beter te gebruiken. Maar hoewel een paar van de grootste consumentenmerken als IKEA, H&M en C&A steun verlenen aan BCI, is ook hier de vraag veel kleiner dan het aanbod – zelfs wel 80% kleiner. Dat moet worden recht gezet: meer modemerken zouden verantwoorde teelt moeten steunen, en van hun toeleveranciers moeten eisen dat zij ‘beter katoen’ gebruiken voor hun producten.
Kortom: katoen blijft verreweg het belangrijkste natuurgaren. Het is onovertroffen voor veel doeleinden. Maar de toekomst van katoen staat onder druk: van binnen uit door onduurzame teeltmethoden, en van buiten af door synthetische garens. In vervolgartikelen gaan we onderzoeken welke andere natuurgarens mogelijk in de plaats komen van katoen, en of synthetische garens ook in de toekomst steeds meer zullen worden gebruikt.
(1) (2) Cleaner, greener cotton. Impacts and better management practices. WNF rapport, ons toegezonden door Richard Holland.