GMO debat, kernenergie, en het absolute kwaad

Kort geleden maakte Ecover, de producent van ‘duurzame schoonmaakmiddelen’, bekend dat het olie van genetisch veranderde algen zou willen gaan gebruiken als grondstof voor zijn producten. Maar dit plan werd compleet afgeschoten door Friends of the Earth en andere maatschappelijke organisaties. Alsof dit het ‘absolute kwaad’ was. Ik herken patronen en thema’s van het debat over kernenergie in de jaren ’70. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Kan het GMO debat leren van het verleden?

GMO debat over algenolie van Solazyme
Algenolie van Solazyme. Foto: Solazyme.

Ecover probeert op vele manieren, een duurzaam bedrijf te zijn. En qua duurzaamheid leek hun plan prima. De algenolie van Solazyme (zelf zonder gemodificeerde organismen) zou palmolie moeten vervangen, sterk bekritiseerd vanwege zijn onduurzaamheid. De footprint van de algenolie was veel lager, maar de maatschappelijke organisaties, normaal gesproken de achterban van Ecover, vonden de genetische modificatie het grotere kwaad, of nog erger: HET kwaad. Ze trokken een lijn en wilden die niet oversteken. Misschien waren ze bang de steun van hun leden te verliezen. Misschien waren ze bang voor een domino-effect: als ze eenmaal ja hadden gezegd tegen dit project, zouden ze niet meer de handen vrij hebben om neen te zeggen tegen het volgende. Hoe dan ook, Ecover trok zijn plannen terug, zodat we nu nog niet weten wat eventueel wel de steun zou kunnen krijgen van de maatschappelijke organisaties.

De ethische dimensie in het kernenergiedebat en het GMO debat

Volgens mij weet ik vrij goed hoe maatschappelijke organisaties denken: een hele tijd geleden werkte ik bij Milieudefensie, de Nederlandse tak van Friends of the Earth. Ik nam deel aan het kernenergiedebat. Als jonge man was ik zeer bezig geweest met ethische vraagstukken, en in het begin benaderde ik kernenergie ook in ethische termen: goed en kwaad. Maar in mijn opvoeding zat ook dat je je standpunt altijd moet onderbouwen met redelijke argumenten, en dat maakte de ethische benadering steeds moeilijker. Indien geen kernenergie, wat dan? Toen ik eenmaal deze vraag serieus nam, na wat innerlijke strijd, was het idee van het absolute kwaad niet meer houdbaar. Ik ging voor- en nadelen tegen elkaar afwegen: hoe te denken over het lot van mijnwerkers, hun stoflongen en de dreiging van mijnongelukken? En daar tegenover: hoe te denken over het lot van de slachtoffers van kernrampen en over lage stralingsdoses? Hoe over het gevaar van de verspreiding van kernwapens?

Fukushima victims.
Slachtoffers van Fukushima. Foto Steve Herman

Vanaf dat moment betekende oordeelsvorming: afweging van voors en tegens, en in dit proces hebben alle argumenten een relatieve, geen absolute betekenis. En toch ben ik na al die jaren nog steeds tegen kernenergie. Misschien beter gemotiveerd dan ooit. In de jaren ’70 schreef ik al dat het definitieve argument tegen kernenergie ligt in de onbekwaamheid van de mens. De gebeurtenissen sindsdien hebben mij meer dan gelijk gegeven. De bewoners van Tsjernobyl en Fukushima zijn getroffen door een hard onrecht, niet alleen door de straling maar nog veel meer door de incompetente afhandeling van de ongelukken. Dat overziend kunnen we ons alleen maar afvragen waarom er nog steeds mensen zijn die kernenergie steunen – en dan hebben we het nog niet eens over de grote economische problemen die buiten het onderwerp van deze column vallen.

Ook het GMO debat heeft een ethische kant, net als het kernenergiedebat, vaak uitgedrukt in de vorm van de vraag of wij het recht hebben om ‘voor God te spelen’. Om deze kant van het vraagstuk recht te doen hebben onderzoekers steeds het openbare debat over GMO’s aangezwengeld, proberend te leren van het verleden. Maar hebben ze succes gehad? In zijn recente column op deze site heeft Hans Tramper gesignaleerd dat de geschiedenis zich herhaalt. Veertig jaar geleden werd al een bezinningsperiode voorgesteld, maar deze had niet het gewenste resultaat: het conflict beslechten. Nu hebben onderzoekers opnieuw opgeroepen tot een bezinningsperiode om ethische vraagstukken te bespreken. De nieuwe vraagstukken behelzen ons vermogen on gene drives tot stand te brengen, die genetische eigenschappen van soorten voor altijd en onomkeerbaar kunnen veranderen. De enige manier om ze op te lossen lijkt een debat te zijn, maar dit kan alleen, en dat is waar deze column op neerkomt, als alle deelnemers erkennen dat er geen absoluut kwaad bestaat op het terrein van technologie; dat alle beslissingen tot stand komen door een weging van factoren, die daardoor alle relatief zijn. Zelfs het argument dat de mensheid ‘niet voor God moet spelen’ is relatief: we hebben dat sinds onheuglijke tijden gedaan, vanaf het moment dat we dieren en planten zijn gaan domesticeren, waardoor wij hun DNA veranderden. De relevante vragen zijn dus: hoeveel vooruitgang kan een technologie bieden (vooruitgang, in welke zin), hoe kan deze technologie worden gebruikt voor de verkeerde doeleinden (verkeerd, in welke betekenis), en wat kunnen wij doen om dat te voorkomen?

Phil Smith
Phil Smith. Foto: Pugwash.

Het GMO debat moet niet beginnen aan de kant van de feiten

In het GMO debat zijn ethische vraagstukken misschien zelfs belangrijker dan in het kernenergiedebat. Want paradoxaal genoeg is de anti-GMO positie wetenschappelijk gesproken veel zwakker dan de anti-kernenergie positie. Er zijn geen gerespecteerde genetische onderzoekers die de anti-positie voorzien van wetenschappelijke munitie. Maar er waren er heel wat in het kernenergiedebat. Ik denk aan wijlen Phil Smith, professor in kernfysica aan de Rijksuniversiteit Groningen, een zeer zachtmoedige man en eerst een krachtige verdediger van kernenergie. Totdat hij op een dag in de trein zijn zakrekenmachine tevoorschijn haalde om de radioactieve inhoud van een kernreactor te berekenen, gewoon voor de lol. Hij was verbijsterd. Zijn scherm vertelde hem: tien tot de negende Curies. Terwijl milliCuries of zelfs microCuries dodelijk kunnen zijn. En hij werd een gerespecteerde tegenstander van kernenergie, hoewel altijd op de achtergrond. Maar in de anti-GMO beweging zijn er geen mensen die vergelijkbaar ‘de andere kant’ kiezen. Het wetenschappelijk bewijs waarop de beweging zich beroept wordt door onderzoekers beschouwd als gebaseerd op onjuiste aannames, methodisch onjuist en onbetrouwbaar.

Ik heb de indruk dat de meeste genetische onderzoekers eerlijk zijn in hun vraagstelling. Ze nemen zelf het initiatief voor relevante discussies, en zoeken echt naar publieke richtlijnen voor hun onderzoek. Zij weten dat zonder zulke richtlijnen alles wat kán, ook zál gebeuren. De verantwoorde onderzoekers in de discussie hebben misschien een duidelijk beeld van wat NIET moet gebeuren, en zij weten dat ze alleen met een duidelijke publieke opinie anderen kunnen weerhouden om dat te doen. Maar hier biedt de anti-GMO beweging geen steun. Als ik gelijk heb en dit is inderdaad het geval, dan bereikt de anti-GMO beweging precies het tegendeel van wat zij wil: alles wat kan, ZAL ook gebeuren, omdat de economische voordelen van genetische modificatie steeds groter worden. De anti-GMO beweging kan de verdere ontwikkeling van GMO alleen beïnvloeden door te erkennen dat er op het terrein van technologie geen absoluut kwaad bestaat. Door zo’n erkenning ontstaat weer een afweging per geval van voordelen tegen nadelen en bedreigingen.

Kortom, het GMO debat moet niet beginnen aan de kant van de feiten. Aan het begin van het debat moeten we zeker weten dat de deelnemers er niet in het geheim absolute oordelen op na houden. De relevante eerste vraag moet daarom zijn: door wat voor soort argumenten zou u eventueel van mening kunnen veranderen?

(Visited 16 times, 1 visits today)

Plaats een reactie