Duurzame materialen moeten keurmerken krijgen, zegt Daan Bruggink. Hij is ervan overtuigd dat ontwikkelaars in de bouw door het opnemen van duurzame materialen in keurmerken vanzelf over de streep worden getrokken. Energie bijvoorbeeld is al heel hoog gewaardeerd, zegt Daan, en daarom bouwt iedereen tegenwoordig energiezuinig. Daarom zullen duurzame materialen van de grond gaan komen als je ze punten gaat geven bij een duurzaamheidscertificaat, als de grote beleggers willen dat er zo duurzaam mogelijk wordt gebouwd. Dat wordt de grote klapper in biobased.
Dit is het derde artikel uit een reeks van vier artikelen naar aanleiding van een interview met Daan Bruggink over duurzaam bouwen. De artikelen verschenen op 19 en 25 september en 10 en 16 oktober 2016.0 oktober.
Vroeger wist men zelfs bij de progressieve partijen niet per se wat duurzaam bouwen is; nu weten bij wijze van spreken ook rechtse politici het, omdat er geld mee te verdienen valt. Duurzame kantoorgebouwen zijn nu meer waard dan niet-duurzame kantoorgebouwen. Maar dat hangt wel af van de keurmerken en de scores die daarmee te behalen zijn. Dus projectonwikkelaars willen graag duurzaam, dat kunnen ze laten zien door hogere BREEAM scores, en dan is het vastgoed meer waard. Daarom willen beleggers dat ook. The Edge in Amsterdam is een gebouw met een BREEAM score van 98,4%. Dat kennen alle projectontwikkelaars.
Maar als je daar rondloopt word je niet zo blij van de materialen. Ik heb ook niet het gevoel van ‘hey, wat een prettige werkomgeving.’ Ik zie geen natuurlijke principes. Dat komt doordat dat in het labelingsysteem niet gewaardeerd wordt. Vorig jaar ben ik gevraagd door de BREEAM adviesgroep om voorzitter te worden: nou zeker, want dan kan ik dus de materialen, gezondheid en circulariteit in gaan brengen. Wat betreft The Edge: als je dat exact zelfde gebouw over tien jaar nog eens een keer bouwt haal je geen 98,4%, maar zeg 75%. Maar als je dan ook de duurzame materialen pakt, kom je weer naar de 100. Opdrachtgevers van dat soort gebouwen die een hoge duurzaamheidsscore willen halen komen met een beter puntensysteem uit bij degene met de meeste biobased materialen in het gebouw – tegen de laagste prijs natuurlijk. Dan ontstaat het vanzelf, want dan belt de ontwikkelaar uit zichzelf die maisbioplastic figuur en zegt, ‘wat heb je daar, ik wil het hebben, hoeveel kost het, hoe goed is het, hier heb je geld, ga dat ontwikkelen’ en hup er wordt gebouwd. Dan hoef je het niet te gaan roepen, dan komt het vanzelf.
Push en pull bij duurzame materialen
De manier waarop de overheid altijd probeert dingen voor elkaar te krijgen is door pushen. Zo doen ook producenten van materialen het altijd, ze maken bioplastic en gaan roepen dat het heel goed is en dat iedereen dat moet gaan toepassen. Ik weet dat ‘t goed is, zij weten dat ‘t goed is, de aannemer denkt het ook wel maar kent ‘t niet, te veel gedoe, doen we niet. Dat gebeurt als je probeert te pushen. Volgens mij is dat niet de manier en moet je proberen te ‘pullen’. Dat kan je natuurlijk moeilijk doen als leverancier van biobased materialen. Biofoam bijvoorbeeld, ik wilde dat graag, maar toen ik naar die jongens belde, bleek dat ze alleen produceren in april en oktober. Daar kan ik dus niets mee want ik kan niet tegen de opdrachtgever zeggen dat hij even moet wachten tot april. De vraag is gewoon nog niet zo groot. Het product, Biofoam, wordt gemaakt door ISObouw, het wordt ontwikkeld door Synbra. ISObouw ontwikkelt en stimulereert het en wint er prijzen mee. Daaraan zie je dat zij als bedrijf hiermee verder willen. Het duurt nog wel even voordat biofoam de hele markt heeft veroverd. Maar als de olie te duur wordt, of de markt verandert, hebben ze het. Ze hebben de kennis en de vraag zal op een gegeven moment gaan groeien.
Biobased producenten zijn te vriendelijk
De grootste uitdagingen voor de duurzame bouw zitten niet in de materialen. Die zitten meer in de overtuiging van andere partijen. Er zijn genoeg kleinere aannemers in biobased, maar de grotere jongens boeit het nog niet. De vraag is gewoon te klein. Daar zijn wij ook nog te klein voor. Als zo’n OVG, de ontwikkelaar van The Edge, gaat zeggen: wij gaan een hele fundering van Biofoam maken, dan zorgen ze wel dat ze dat kunnen leveren! Voor een groot project doen ze dat wel. Als ik daar aankom voor een project van vijf woningen, zeggen ze ‘ja, moeten we daar alles voor opstarten?’ Het komt er allemaal wel aan, we zitten in het beginstadium.
Bij biobased materialen, zal je ook wel gezien hebben, zijn het kleine leveranciers. Mensen met een idealistisch hart, die er al tien of zelfs twintig jaar mee bezig zijn. Het zijn in het algemeen ook heel aardige mensen. Een van mijn eerste opdrachtgevers zei, ‘de ecologische bouwwereld, dat zijn allemaal vriendelijke mensen.’ Ik had daar nog nooit over nagedacht, maar dat is natuurlijk wel zo. Die wereld is niet zo hard. En dat is tegelijkertijd een probleem, want als je groter wordt moet je op een gegeven moment ook harder worden. Biobased mensen zijn te vriendelijk.
Verenigd doel
Je moet eigenlijk alle leveranciers van duurzame materialen bij elkaar zetten. Volgens mij zit de kern erin dat de betonlobby allemaal beton is; de staallobby is allemaal staal; maar de biobased lobby, dat is allemaal verschillend materiaal. En dat maakt het moeilijk om mensen te verenigen. Terwijl het politiek wel heel sterk is. Bijvoorbeeld: hout slaat CO2 op hè, in een kuub hout zit 0,6 ton CO2. Tien kuub slaat dus 6 ton op. Aluminium stoot dit juist uit bij de productie. Politiek is dit natuurlijk ook interessant: alle natuurlijke materialen slaan CO2 op. Dus je kunt daar heel goed mee lobbyen. Maar tussen die biobased mensen zitten geen zakelijke mensen die zeggen: dit gaan we even fixen, we gaan hier geld verdienen en goed ook; en dat zit wel in de staal- en de betonlobby.