De mensheid zal meer voedsel moeten telen op minder land, zo betogen Hidde Boersma en Joost van Kasteren in de recent verschenen bundel Ecomodernisme, Het nieuwe denken over groen en groei. Genetische modificatie gaat daarbij een belangrijke rol spelen. En om de wereld te voeden hoeven we niet eens het vlees vaarwel te zeggen. Nuchtere beschouwingen in een als geheel goede bundel die echter soms ontspoort in een kruistocht (tegen de voorvechters van duurzaamheid) of zelfs in ergerlijke onzin (over energie).
Ecomodernisme en vooruitgang
Het ecomodernisme verovert de wereld en heeft nu ook Nederland en Vlaanderen bereikt. Vlaamse en Nederlandse wetenschapsjournalisten hebben de handen ineen geslagen en zich tot het ecomodernisme bekend. Zij maken samen De Ecomodernist, een digitale nieuwsbrief voor Nederland en Vlaanderen. Anderhalf jaar geleden besprak ik op deze site het Ecomodernistisch manifest onder de titel Ecomodernisme, een geweldig idee en een grote teleurstelling. Het geweldige idee is dat ‘de mensheid haar groeiende sociale, economische en technologische vaardigheden gebruikt om mensen een beter leven te geven, het klimaat te stabiliseren, en de natuur te beschermen’. De teleurstelling is dat de auteurs kiezen voor een ouderwets soort vooruitgang, waarbij ‘toegang tot veel energie een essentiële voorwaarde is voor menselijke ontwikkeling en voor ontkoppeling van ontwikkeling en natuur’. De auteurs verwachten veel van technologie, maar geven vrijwel geen voorbeelden. Van alle technologieën die de mensheid ‘een beter leven’ kunnen geven wordt in het manifest alleen kernenergie met name genoemd. Niet direct wat uit de duizenden mogelijke technologieën bij mij in gedachten zou komen.
De auteurs van het Nederlandse boek over ecomodernisme zijn heel wat duidelijker. Ze geven concreet aan hoe ze de toekomst zien op terreinen als energie, voedselproductie en armoedebestrijding. Het sterkst vind ik het hoofdstuk over landbouw en voeding. De auteurs laten bijvoorbeeld nuchter zien dat de natuur meer gebaat is bij hoogproductieve landbouw op een beperkte hoeveelheid land, dan bij biologische landbouw die meer grond vraagt en minder ruimte laat voor natuurgebieden. Ook over genetische modificatie nemen ze een ondogmatisch standpunt in, ze betogen dat ‘gentech een onmisbaar onderdeel (vormt) voor een snelle transitie naar een voedzamere en groenere landbouw met respect voor kleine boeren’ (p.102). Wie het niet gelooft moet hun argumenten er maar op nalezen. De nuchterheid van de auteurs blijkt ook uit hun standpunt dat patenten op gewassen onmogelijk moeten worden gemaakt en dat het traditionele kwekersrecht moet worden voortgezet, iets waarmee Monsanto het grondig oneens zal zijn.
De kruistocht van het ecomodernisme
Het hoofdstuk over landbouw en voeding is meteen het minst ideologisch gekleurde van het hele boek. Want hoewel nuchtere standpunten in bijna alle hoofdstukken te vinden zijn, blijken de auteurs toch tegelijkertijd bezig met een kruistocht. In hun wereld bestaat een machtige milieubeweging die nu ook is doorgedrongen tot de Wereldbank (p.180) en de Verenigde Naties (p.214). Deze beweging wordt gedreven door ideologie, obsessie (bijvoorbeeld met schaarste) en uiteindelijk misantropie (p.199), dat wil zeggen: het stellen van de natuur boven de mens. De ecomodernisten zien zichzelf als een voorhoede die deze pessimistische en schadelijke ‘levensbeschouwing’ een halt moet toeroepen. Ook dat levert interessante perspectieven, zoals de aansporing om in ontwikkelingslanden de bestrijding van armoede, en niet de bescherming van de laatste mandril voorop te blijven stellen. Maar de voortdurende verwijzingen naar de schadelijke invloeden van de alomtegenwoordige milieubeweging maken duidelijk dat veel auteurs van het ecomodernisme zichzelf in de underdogpositie zien – ironisch genoeg net als veel van hun tegenstanders. Dat komt het leesplezier niet ten goede.
Van de ideologisch geïnspireerde beschouwingen vond ik wel die van Rypke Zeilmaker over het thema biodiversiteit heel interessant. Ik had er nooit bij stilgestaan dat biodiversiteit een erg weinig precies omschreven term is, en dat daarom berichten over ‘verlies aan biodiversiteit’ (inderdaad nooit over ‘winst aan biodiversiteit’) altijd een sterk element van willekeur hebben. Het bewaren van biodiversiteit lijkt mij absoluut noodzakelijk – het is zoiets als het beschermen van onze bestaansvoorwaarde – maar ik neem mij voor, beweringen op dit gebied voortaan nauwkeuriger te onderzoeken.
De ergerlijke onzin
En dan, tot slot, het onderwerp waarover de auteurs ergerlijke onzin verkopen: energie. Helaas begint het boek ermee. Bijna had ik het aan de kant gelegd. Het begint al met het motto van hoofdstuk 1: ‘Uitbundige, goedkope energie bracht ons vooruitgang. Het is immoreel om te pleiten voor besparing en verregaande CO2-reductie.’ De auteurs trekken het energievraagstuk geheel onnodig in de morele sfeer – alweer net als veel van hun tegenstanders. Bovendien worden hier meteen enkele forse bokken geschoten. Ten eerste is energie niet hetzelfde als fossiele energie. Energiegebruik en CO2-reductie kunnen goed samengaan. Verder is energiebesparing, als technische ingreep, niet hetzelfde als het aanhalen van de broekriem – dat is een idee van 40 jaar geleden. Maar we zien in dit hele hoofdstuk de gelijkstelling van energiegebruik en welvaart, zonder enig besef van doelmatig energiegebruik die hier nog tussen zit. Een factor die ons energiegebruik in 40 jaar tijd heeft gehalveerd, zoals wij in ons boek ‘More with Less’ hebben laten zien.
Met deze uitgangspunten verbaast het dan niet meer dat zonne- en windenergie worden weggeschreven en kernenergie prachtig blijkt te zijn. Met de middelen die middelmatige analisten altijd gebruiken. De verkeerde keuze wordt weggezet vanwege zijn kosten en lage opbrengsten in het heden (zie de behandeling van energieopslag op p.45 en die van zon en wind op p.46-49); de voorkeurstechnologie wordt opgehemeld vanwege zijn grandioze prestaties in de toekomst, zie de lofzang op de gesmolten-zout thoriumkernreactor (p.64), die wel binnen 25 tot 40 jaar beschikbaar zal zijn om ons uit alle narigheid te verlossen. Veel technologisch optimisme bij de éne optie en een volstrekt gebrek daaraan bij de andere. Moeten we zulke analyses geloven?
Resteert een boek met interessante inzichten over ecomodernisme en een verfrissende polemiek, maar een af en toe onnodig underdog-sentiment. Een nuttige bijdrage aan het debat over duurzaamheid – en of die wel zo belangrijk is.
Interessant? Lees ook onze bespreking van het Ecomodernist Manifesto.