Hugh Hampton Young keert in 1913 terug naar de VS van de internationale medische conferentie in Londen, diep onder de indruk van de chemotherapie van Paul Ehrlich. Young is als chirurg werkzaam aan het Brady urologisch instituut van de Johns Hopkins Universiteit in Baltimore. Naar aanleiding van het werk van Ehrlich en zijn resultaten met Salvarsan breidt hij het instituut uit met een afdeling chemie.
Project ‘100 jaar antibiotica’
Aflevering 1. Louis Pasteur vs. Robert Koch
Aflevering 2. Paul Ehrlich, Salvarsan en chemotherapie
Aflevering 3. Mercurochroom, Ehrlich’s chemotherapie op z’n Amerikaans
Aflevering 4. Opkomst van de chemie
Aflevering 5. Een kleurig voorspel
Young gaat te werk geheel volgens de principes van de chemotherapie. Hij zoekt een kleurstofmolecuul voor de binding met of in de buurt van de te bestrijden bacterie; en een vergif om die vervolgens te doden. Vergiften zijn er al: anorganische kwikzouten. Kwikchloride en kwikcyanide zijn dan in gebruik als ontsmettingsmiddelen. De gedachte is dat deze verbindingen te giftig kunnen zijn voor toepassing in het lichaam. Maar organische kwikverbindingen zouden minder giftig zijn. Via eosine komt men uit bij dibroomfluoresceïne; daaraan kan men vrij gemakkelijk een kwikatoom vastmaken. Zo ontdekt men mercurochroom 220. In 1920 is het klaar om op congressen te presenteren en aan te bevelen als als middel bij urineweginfecties. Evenals bij Salvarsan slaat de nummering op het aantal gemaakte en geteste verbindingen. Voor mercurochroom worden uiteindelijk 265 verbindingen in elkaar gezet, waarvan er slechts drie worden getest. De overeenkomst met de manier waarop Salvarsan is ontworpen is treffend, maar Young noemt dat niet.
Opkomst en ondergang van mercurochroom
Opkomst en ondergang van mercurochroom spelen zich af tussen 1920 en 1940. Vanaf het begin is er kritiek op het middel. Niet in het minst door de werkwijze en het optreden van Young. Hij is dwingend en dominant, maar heeft ook altijd geldgebrek. Hij gelooft niet in in-vitro resultaten, vindt dierproeven alleen maar nodig om de giftigheid te onderzoeken en gaat het liefste op zoek naar wanhopige en vooral rijke, vrijwillige patiënten (zo was zijn Brady instituut ook gestart). In het Amerika van toen lopen meer dan voldoende van dergelijke mensen rond. En nu nog steeds: financiering door rijke mensen is ook nu nog van groot belang voor medisch onderzoek. Op het hoogtepunt claimt Young van zijn mercurochroom dat het werkt bij hersenvliesonsteking, bloedvergiftiging, longontsteking, nekkramp, buikvliesontsteking, wondroos, steenpuisten enzovoort. Young behandelt op enig moment ten hoogste enkele tientallen patiënten, maar vaak niet meer dan een handvol. Volgens hem vervangt intraveneuze therapie zoals met mercurochroom niet de chirurgie, maar is deze wel van groot nut om het tij bij de patiënt te keren.
Kritiek op het werk van Young verdwijnt nooit, hoewel deze wel op en neer gaat. Zijn gebrek aan bewijs op basis van labwerk en vooral van dierproeven blijft hem achtervolgen. Zijn reacties zijn soms agressief. Op het hoogtepunt van de kritiek vragen collega-medici zich af of Young’s patiënten genezen dankzij of ondanks mercurochroom. Anderen kunnen nauwelijks positieve effecten aantonen in dierproeven. Tot in 1942 blijft Young de grote waarde van zijn middel verdedigen; terwijl de sulfa’s al lang superieur zijn gebleken.
Kritiek
De grootste critici van het werk van Young zijn Ernest Linwood Walker en Marion A. Sweeney van de medische faculteit van de Universiteit van Californië. Zij willen vooral het onderzoek naar de genezende werking van organische kwikverbindingen professioneel opzetten; met een belangrijke rol voor dierproeven. Ze kiezen voor een eenvoudig organisch molecuul als startpunt, dat vele chemische omzettingen mogelijk maakt. Dat startpunt is: benzeen! Niet helemaal verrassend gezien het grote belang van aromaten (benzeenverbindingen) in de Duitse preparaten. Ze willen steeds één van de koolstofatomen door kwik vervangen, en allerlei substituenten aanbrengen om de werking te optimaliseren. De resultaten zijn minimaal. De belangrijkste conclusie is misschien wel dat de theorie van Ehrlich over chemotherapie niet helemaal correct is. De gangbare gedachte is namelijk dat het chemotherapeutische middel het immuunsysteen aanzet tot de bestrijding van de infectie. Sweeney en Walker denken dat de werking eerder bestaat uit een directe aanval van het middel op de bacterie.
Interessant in dit verband is de rol van de Chemical Foundation, aan het eind van WO I opgericht in de VS. Deze semipublieke instelling koopt via de douane 4500 in beslag genomen Duitse patenten voor het bescheiden bedrag van $250.000; het doel is, te voorkomen dat Duitsland er verder mee gaat en ze in licentie geeft aan geïnteresseerden in de VS. Ze zijn niet te koop – dit om monopolievorming bij de Amerikaanse industrie te voorkomen. De royalties worden gebruikt om onderzoek op diverse terreinen te stimuleren. Uit de licentie-inkomsten putten Young en zijn Brady instituut in 1925 een eerste som van $10.000. Maar in 1937 is al het werk aan mercurochroom in het instituut afgelopen. In het handboek voor bacteriologie uit 1934 wordt mercurochroom neergezet als een uitwendig ontsmettingsmiddel net onder jodiumtinctuur. Een plek waar sindsdien niet veel aan is veranderd. Alhoewel, vanwege zijn kwik wordt het karmijnrode product niet meer verkocht in onder meer Zwitserland, Brazilië, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten.
Bronnen:
Wikipedia: alle genoemde eigennamen en producten
The First Miracle Drugs (How the sulfa drugs transformed medicine), John E. Lesch. Pg.20-24. Oxford University Press 2007