Toch ontmoet de biobased economy nog veel scepsis. Het belangrijkste probleem ligt bij de productie van groene grondstoffen. Heel mooi, zegt de scepticus, zo’n industrie met respect voor de natuur. Maar waar haalt die industrie de groene grondstoffen vandaan? Er zijn al genoeg serieuze problemen in de wereldlandbouw. Tropisch regenwoud wordt gekapt omdat er een groeiende vraag is naar voedingsmiddelen als soja. De sojateelt groeit in Brazilië, deels doordat mais dit gewas in de Verenigde Staten verdringt om er bio-ethanol van te maken, brandstof (biofuels) voor het Amerikaanse wagenpark. Vooral in Afrika kopen buitenlanders zeer grote stukken land op (‘land grabbing’) om de voorziening van landen als Saoedi-Arabië, China en India met voeding en biobrandstoffen veilig te stellen, land dat daarmee geheel wordt onttrokken aan voedselproductie voor de Afrikaanse bevolking. En intussen is nog altijd één miljard mensen in de wereld ondervoed en leven anderhalf miljard op de rand van het bestaansminimum. Is het dan wel verantwoord, een toenemend deel van de oogst te bestemmen voor energie en materialen?
Deze vragen zijn onderdeel van een verhit debat waarvan de uitkomst nog niet vast staat. Zes argumenten in dit debat pleiten echter vóór de biobased economy.
1. De landbouw kan het aan
Het gaat in de biobased economy in de eerste plaats om de productie van materialen, daarna pas om de productie van energie. De energiebehoefte wordt voorlopig nog gedekt door aardolie, en op langere termijn wordt het energieprobleem geheel opgelost door duurzame bronnen als zonne-energie. Het onderscheid tussen energie en materialen is van belang omdat er veel méér vraag is naar energie dan naar materialen, en het energieprobleem op den duur ook op andere manieren kan worden opgelost (zie punt 5). Als er sprake is van verstoorde wereldvoedselmarkten en regenwoud dat wordt gekapt om aan de vraag naar biomassa te voldoen, dan komt dat door de grote vraag naar biobrandstoffen en niet door de veel kleinere vraag naar biomaterialen. Dat zal ook niet snel veranderen, want zelfs al zouden we alle plastics ter wereld binnen tien jaar vervangen door bioplastics (een proces dat in werkelijkheid misschien wel vijftig jaar gaat duren), dan kan de wereldlandbouw dat vermoedelijk wel aan. Vergeet niet dat de wereldlandbouw ook groene producten levert als timmerhout, katoen en geur- en kleurstoffen.
2. Afval is de eerste grondstof
De biobased economy gaat vooral technologieën ontwikkelen waarmee afval van landbouw, voedselverwerkende industrie, dierlijke mest etc. een nieuwe waarde krijgt. Veel afgewerkte biomassa wordt nog niet optimaal benut, ook niet in Nederland. Denk aan nevenproducten van land- en bosbouw: snoeiafval, bermgras, bietenloof. Denk aan afval dat vrijkomt bij de verwerking van landbouwproducten: resten van de voedselverwerkende industrie, en mest. En denk aan de biomassa uit producten nadat ze zijn gebruikt: sloophout, restaurant- en supermarktafval. In de biobased economy gaan we dat allemaal verwerken, waarmee we niet alleen het afvalprobleem oplossen, maar ook nieuwe waarde scheppen. Afval bestaat straks niet meer, het is grondstof voor de biobased economy geworden.
3. De opbrengst van het land wordt in waarde verhoogd
In de biobased economy wordt de maximale waarde uit de oogst gehaald. Om toe te lichten wat dat betekent gebruiken we vaak de ‘waardepiramide’ van groene grondstoffen. Bovenin staan de meest waardevolle stoffen, die meestal ook het minst in de plant voorkomen, en onderop staan de minst waardevolle, veel overvloediger componenten. In de biobased economy wordt de oogst verwerkt met als prioriteit de bovenste schakels: farma, geurstoffen, voeding. Wat daarvoor niet geschikt is, wordt bijvoorbeeld verwerkt tot veevoer of omgezet in chemicaliën en materialen. Het restant, qua volume het grootst, maar met de laagste waarde, benutten we voor de productie van biobrandstoffen en energie (vooral biogas). Verwerking van de oogst in de biobased economy begint bovenaan en eindigt onderaan. Verwerking van de oogst aan de hand van dit principe noemen we bioraffinage. Daarmee wordt het maximale economische nut behaald, en dat met een minimum aan afval. De laatste rest van alle bewerkingen, bestaand uit mineralen (digestaat), kan meestal terug op het land en is noodzakelijk om de landbouw van voldoende basisstoffen als stikstof, kalium, fosfor en koolstof te blijven voorzien. De grote uitdaging in deze cascadering is dat elke stap op zich economisch renderend moet zijn. Want de verschillende onderdelen van de cascade komen op verschillende momenten tot rijping. Toepassingen met lagere toegevoegde waarde kunnen vaak met weinig R&D vrij snel worden gestart. Projecten die mikken op hogere toegevoegde waardes vergen altijd meer R&D, geld en vooral tijd dan voorzien. De ontwikkeling van de hoogste toegevoegde waardes zal met andere woorden om zowel technische als economische redenen nooit synchroon verlopen met andere toepassingsniveaus!
4. Bedrijven hebben de biobased economy nodig
Het bedrijfsleven is enthousiast over de biobased economy. Grote bedrijven als Unilever, DSM en AkzoNobel hebben duurzaamheid in het centrum van hun strategie geplaatst en staan al jaren aan de top van de Dow Jones Sustainabillity Index. Zij zien in de biobased economy een manier om geleidelijk hun hele scala aan producten en processen tot en met de verpakkingen te vernieuwen. Ze worden daarbij gedreven door hun klanten, die van hoog tot laag steeds meer duurzaamheid in hun aankopen verlangen. Bovendien weten westerse bedrijven heel goed dat zij alleen door toptechnologie kunnen blijven bestaan, zeker in de concurrentiestrijd met opkomende economieën en lagelonenlanden. Die toptechnologie vinden ze in de groene chemie.
Europa is goed in alle vakgebieden die hiervoor nodig zijn. Europese kennis en technologie behoren tot de top van de wereld juist op terreinen die hieraan een bijdrage moeten leveren. De landbouwtechnologie in Europa staat op hoog peil, dat is algemeen bekend. Verder is Europa sterk in watertechnologie. En tenslotte behoort Europa tot de top in katalyse en procestechnologie. Het Europese bedrijfsleven is ook het meest georiënteerd op de biobased economy in de wereld en het meest enthousiast voor deze nieuwe technologische ontwikkeling. We beschikken over een prima logistiek systeem met internationale havens voor de invoer van biomassa. Samen een uitstekend uitgangspunt voor het verwerven van een sterke positie in de biobased economy. Het lijkt in tegenspraak met de huidige economische malaise, maar die is toch vooral financieel van aard. Europese consumenten hebben duurzaamheid omarmd, en Europese bedrijven zien de biobased economy als een grote mogelijkheid voor verdere bedrijvigheid en vernieuwing.
5. Energie en materialen versterken elkaar
Het gaat in de biobased economy dus niet in de eerste plaats om het produceren van energie uit biomassa. Biomassa kan maar voor een betrekkelijk klein deel het wereldenergieprobleem oplossen. Dat is op de lange duur niet erg, want zonne-energie ontwikkelt zich zó snel dat deze over zo’n dertig jaar waarschijnlijk het grootste deel van de energievraag kan dekken. In de tussentijd kan het gebruik van biomassa voor energie wel degelijk het pad effenen voor de biobased economy: om standaarden te ontwikkelen voor duurzame productie van biomassa, om handelsstromen op gang te brengen, om infrastructuur te bouwen (havens, wegen, fabrieken), om technologieën te ontwikkelen voor ontsluiting en nuttige toepassing van de meest lastige biomassa als lignine. Ook al is de motor van de biobased economy het streven om zo veel mogelijk waarde (lees: voeding en materialen) uit de oogst te halen, de rest zal altijd worden gebruikt om er energie (of biobrandstoffen) van te maken. Het is dus niet een kwestie van óf-óf, maar van én-én. De biobased economy, en vooral de groene chemie, ontwikkelt zich momenteel op de bagagedrager van de (fossiele) energiesector, maar zal zich geleidelijk daarvan losmaken en zich verder ontplooien terwijl de agro naar de chemie zal toegroeien. Agro neemt dan de rol over van aardolie bij de productie van chemicaliën en materialen.
6. Innovatief gebruik van biomassa is de hoofdzaak
In Europa wordt stevige kritiek geleverd op het gebruik van maïs om er bio-ethanol van te maken voor de benzineslurpers in de Verenigde Staten. Dat is om te beginnen verspilling van kostbare landbouwproducten. Maar er kan bovendien zo veel méér met maïs dan deze alleen maar om te zetten in bio-ethanol: eiwitten en zetmeel kunnen er eerst uit worden gehaald voor menselijke en dierlijke voeding, en als grondstof voor materialen. Beter voor de CO2-balans en met meer toegevoegde waarde. Een deel van de oogst behouden we voor de voedselvoorziening, een deel kan naar de productie van materialen (bijvoorbeeld zetmeelplastics of nylons), en het restant kan alsnog worden gebruikt voor energie en biobrandstoffen. De biobased economy berust op innovatief en zo efficiënt mogelijk omgaan met biomassa; dat schiet er nu soms nog wel bij in, maar het zal in de loop van de tijd steeds meer het leidend principe worden.