Het kabinet heeft missies vastgesteld om grote maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Om realisatie van deze missies te ondersteunen, stellen Kennissectoren nu zogenoemde Kennis- en Innovatie Agenda’s op. Om meer te leren over de plannen rond de bio-economie las ik de gezamenlijke innovatieagenda van de drie topsectoren Agri&Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en Water & Maritiem, maar ik bleef met een vaag ongemakkelijk gevoel zitten.
De agenda identificeert vele aandachtsgebieden waar de komende jaren aan moet worden gewerkt om de missies te ondersteunen. Natuurlijk is dit de bedoeling van een agenda, maar uitgewerkte ambities ontbreken. De agenda blijkt meer een soort puntenlijst. De huidige stand van zaken wordt niet aangeduid, en evenmin wordt duidelijk wat de kennissectoren eigenlijk willen bereiken. Alleen voor een zeer beperkt aantal aandachtsgebieden specificeert de agenda doelstellingen. Vaak worden de voorgestelde doelen beperkt tot niet-informatieve termen als ‘optimalisering‘ of ‘maximalisering’.
Overkoepelende randvoorwaarden worden onvoldoende uitgewerkt
De agenda bevat een uitgebreide lijst met zeer diverse praktische thema’s, zoals het verbeteren van het gebruik van organische zij-stromen, of het ondersteunen van duurzame kustvaart. Deze thema’s en initiatieven zijn niet betekenisloos, verre van dat, ze zijn absoluut zinvol. Maar het zou nog zinvoller zijn geweest als de agenda ook wat uitgebreider was ingegaan op de verbindende, en niet zo diverse, succesfactoren: de randvoorwaarden die de succesvolle uitvoering van de opgesomde thema’s bepalen.
Elk van thema’s uit de agenda heeft maar betrekking op één van de drie kennissectoren die de gezamenlijke innovatieagenda hebben geformuleerd. Maar er zullen ook randvoorwaarden zijn, op ieder van deze drie sectoren van toepassing. De innovatieagenda erkent wel het belang van het zogenoemde ‘ecosysteem’ van randvoorwaarden en succesfactoren als valorisatie, samenwerking en internationalisatie; maar werkt geen agenda uit voor een strategie om met deze randvoorwaarden om te gaan, en ze te benutten.
De innovatieagenda is erg introspectief van aard
Dagblad NRC interviewde Maarten Lafeber, een professionele Nederlandse golfer die bij de Nederlandse Golf Federatie jonge golfspelers coacht (interview gepubliceerd op 11 september 2019). Een quote van hem vormde de titel van het interview: ‘In Nederland vinden we onszelf al snel behoorlijk goed.’ Ik moest aan zijn opmerking denken toen ik begreep dat de innovatieagenda nogal introspectief van aard was. Eigenlijk beperken de drie ‘samenwerkende’ sectoren zich tot het oplossen van hun eigen specifieke thema’s, en een stevig geïntegreerde aanpak ontbreekt. En de agenda heeft bijna exclusief aandacht voor nationale stakeholders en nationale, vaak regionale, initiatieven en projecten.
Deze benadering is nogal beperkt en dat wordt pijnlijk zichtbaar zodra internationalisatie aan de orde komt. Na de vaststelling dat ook andere landen aan overeenkomstige innovatiezaken kunnen werken, merkt de agenda terecht op dat internationale samenwerking een wezenlijke bijdrage kan leveren bij het vinden van antwoorden op onze uitdagingen. Maar jammer genoeg wordt de noodzaak daartoe niet verder uitgewerkt. Zo wordt de mogelijkheid genegeerd om kennis te importeren met hulp van internationale samenwerking. De agenda vervolgt slechts met het aanmerken van Nederland als succesvolle exporteur van innovatie en kennis.
Zeker, Nederlandse bedrijven hebben op allerlei gebieden een vooraanstaande positie. Maar de agenda laat na om internationale samenwerkingen als een geschikt ijkpunt te zien om het eigen ontwikkelingsniveau te evalueren. Daardoor kan de ongewenste situatie ontstaan dat stakeholders en actoren in een sector zichzelf al snel behoorlijk goed vinden.
Interessant? Lees dan ook:
Innovatie: de staat draagt het risico, het bedrijfsleven krijgt de opbrengsten
Biobased markten hebben standaardisatie nodig