Een recent rapport van de Duitse Academie van Wetenschappen Leopoldina ( op 10 augustus hier besproken door Diederik van der Hoeven) pleit voor een selectief energetisch gebruik van biomassa. Dat is een goed advies. Fotosynthese is prachtig, maar het energetisch rendement daarvan is bescheiden. Gecorrigeerd voor de inzet van fossiele brandstoffen, is wat betreft Noordwest Europese raapzaad-biodiesel de efficiëntie waarmee zonne-energie wordt omgezet in autokilometers: 0.01%. Voor de combinatie van elektrische auto en zonnecellen is het overeenkomstige percentage in Noordwest Europa ongeveer 5% (*). Dat is een verschil van ruwweg een factor 500.
Het Leopoldina rapport is volgens van der Hoeven wel positief over de energetische inzet van agrarische reststoffen. Of dat terecht is, is onzeker. De gemiddelde akker in de Europese Unie vertoont een dalend gehalte organische koolstofverbindingen. Dat leidt onder meer tot meer erosieverschijnselen en een grotere uitspoeling van meststoffen en uiteindelijk tot verminderde bodemvruchtbaarheid. Een voor de hand liggend antwoord daarop is: meer agrarische reststoffen in de akkerbodems te brengen. De verenigbaarheid van een grotere energetische toepassing van agrarische reststoffen met de noodzaak om de daling in het organisch koolstof gehalte van akkerbodems te stoppen is, gegeven het beschikbare onderzoek, een groot vraagteken.
Biochemicaliën en bioplastics
Van der Hoeven wiep in zijn bijdrage van 10 augustus terecht de vraag op hoe dat nu zit met chemicaliën uit biomassa. Deze vraag werd niet besproken in het Leopoldina rapport. Wat zulke chemicaliën betreft is al flink gestudeerd op de productie van plastics en de grondstoffen daarvoor. Bioplastics zoals polylactaat (PLA) en polyhydroxyalkanoaat (PHA) zijn ook al op de markt. Van deze bioplastics en een aantal conventionele plastics uit fossiele brandstoffen zijn levenscyclusanalyses gemaakt (**). De resultaten daarvan laten zien dat de milieubelasting van de thans gangbare bioplastics PHA en PLA (waaronder Nature Works PLA) groter is dan de milieubelasting van de meest gangbare plastics op basis van fossiele brandstoffen: polyetheen en polypropeen. Zowel de landbouw als de middelen die nodig zijn om van biomassa bioplastic te maken dragen daar sterk toe bij. Als men de milieubelasting van de landbouw niet meerekent en uitgaat van de stengels van mais als grondstof voor PHA dan blijft de milieubelasting door dit bioplastic bijvoorbeeld zwaarder dan de milieubelasting van polyetheen en polypropeen. Wel doen de bioplastics PHA en PLA het beter dan PET en polycarbonaat. Ook deze bevindingen pleiten voor een selectief gebruik. ‘Biologisch afbreekbare bioplastics’ verdienen bijvoorbeeld vanwege hun forse milieubelasting alleen toepassing wanneer dat niet anders kan. En tegen polyetheen en polypropeen toepassingen met veelvuldig hoogwaardig hergebruik (zoals in kratten voor fris en bier) kan vooralsnog qua milieubelasting geen bioplastic op.
(*) L. Reijnders, M.A. J. Huijbregts, Transport Biofuels: A Seed to Wheel Perspective, Springer, London, 2009
(**) M.A. Tabone, J.L. Clegg, E.J. Beckman, A. Landis, Sustainability metrics: life cycle assessment and green design in polymers, Environmental Science & Technology 44 (2010) 8264-8269