Mark Bünger, auteur van het recente rapport van Lux Research over biochemicaliën en biomaterialen (zie het artikel op deze site), is van mening dat de levensvatbaarheid van een groene chemische industrie afhankelijk is van vele factoren, waardoor het doen van algemene uitspraken risico’s met zich meebrengt. Lokale factoren blijken vaak doorslaggevend te zijn.
‘Iedereen, van ministers tot demonstranten, wil graag korte antwoorden op vragen naar de levensvatbaarheid van biochemicaliën en biomaterialen,’ schrijft hij in een e-mail. ‘Jammer genoeg laten onze modellen zien dat in de keten van biomassa tot chemisch product, alle factoren sterk samenhangen. Nauwkeurige uitspraken zijn alleen mogelijk voor een specifieke fabriek op een specifieke plaats, en ons rapport beweegt heen en weer tussen achterkant-van-de-envelop berekeningen tot zeer gedetailleerde analyses van specifieke installaties. Wetenschapsmensen en ingenieurs gebruiken deze analyses omdat ze nodig zijn voor bruikbare antwoorden. Maar de meeste eenvoudige antwoorden zijn verkeerd.’
Details zijn het belangrijkst
Wij vroegen Bünger of de productie van suikerbieten in Noordwest Europa, met een gemiddelde opbrengst van 14 ton suiker per hectare, een goede basis zou vormen voor de productie van chemicaliën en materialen. Zijn antwoord: ‘Dat is een goede opbrengst. Maar hoeveel kost het om deze te kopen van de boer? Hoe ver moet je de bieten vervoeren naar de fabriek? Welke brandstof of chemische stof ga je eruit maken, voor hoeveel ga je die verkopen, aan wie, en voor welke toepassing? Dit zijn geen ondergeschikte details, ze vormen de kern van de zaak.’
‘Een rapport dat deze week veel publiciteit kreeg (onderzoekers van GlobEcon stellen dat 8 van de 10 scenario’s voor biodiesel uit raapzaad niet voldeden aan de eis van 35% lagere uitstoot van broeikasgassen) illustreert hetzelfde punt: 2 van de 10 voldoen wel aan die eis, de andere steeds minder. Met andere woorden: er is niet een vast getal, en het gemiddelde is betekenisloos omdat we niet weten of de 10 scenario’s een representatieve doorsnee vormen van alle telers in de EU. We weten niet eens hoe we een representatieve doorsnee moeten maken, doordat er zoveel variabelen betrekking hebben op de teelt (grootte van de boerderij, aard en gesteldheid van de bodem, regenval, ouderdom van de werktuigen) en op alle andere factoren in de productieketen.’
Een beleid van voortdurende verbetering
En Bünger sluit deze gedachtegang af met een beleidsadvies. ‘Wat zou dan zinvol zijn? De EU zou niet zozeer een norm van 35% moeten hanteren, maar eerder kijken naar de gemeenschappelijke kenmerken van de 2 succesvolle scenario’s, en zijn beleid daarop afstemmen. Op dezelfde manier kunnen overheden, investeerders, managers en andere buitenstaanders vaak een handvat ontlenen aan ons rapport en de gebruikte modellen, om de economische en ecologische levensvatbaarheid van chemicaliënproductie uit biomassa te beoordelen.
Een paar voorbeelden van zo’n handvat:
• ‘Oogsten, vervoeren en opslaan zijn sleutelfactoren die men vaak over het hoofd ziet. De meeste gewassen (zoals suikerbiet) zijn niet inherent goed of slecht als uitgangsmateriaal voor groene chemicaliën; het gaat erom hoe ze worden geteeld, geoogst, en verwerkt. Per jaar en per land kunnen berekeningen, of economische en ecologische resultaten, weer totaal verschillend uitpakken.
• Omdat ethanol van alle chemicaliën het goedkoopst te maken is, zou je vrijwel elke andere stof (bijvoorbeeld barnsteenzuur) kunnen maken, als je een micro-organisme hebt dat dit tegen dezelfde kosten kan doen. Dit is onafhankelijk van de manier waarop je aan de suikers komt (enzymatische hydrolyse). Dus in zekere zin kun je stellen dat andere chemicaliën kansen geven aan enzymatische hydrolyse, en omgekeerd .
• Syngas geeft betere resultaten dan andere omzettingstechnologieën wanneer je veel en variabele grondstof hebt; met andere woorden: als je een boel rommel kwijt moet, zoals huishoudelijk afval of gemengd oogstafval. Maar als je een constante stroom homogene grondstof hebt (maïsstengels, bagasse, hout), dan kan behandeling met zuren of enzymen waarschijnlijk meer hoogwaardige chemicaliën opbrengen tegen lagere totale kosten (kapitaal- en operationele kosten).’
Wij trekken de conclusie dat elke businesscase moet worden beoordeeld op zijn eigen merites, en dat beleidsvorming zich zou moeten richten op voortdurende verbetering, meer dan op vaste normen, hoe moeilijk dit in de beleidspraktijk ook zou mogen zijn.