In het debat over biobrandstoffen neemt het onderscheid tussen eerste generatie en tweede generatie technologieën een belangrijke plaats in. Bij eerste generatie technologieën wordt brandstof geproduceerd uit voedingsstoffen zoals zetmeel (uit maïs), suiker (uit suikerriet) of koolzaadolie. Bij tweede generatie technologieën wordt de brandstof gewonnen door omzettingen uitgaande van vezels uit hout of gras, of uit speciaal te kweken ‘tweede generatie gewassen’ als Miscanthus. Voor de acceptatie van biobrandstof maakt de oorsprong van de brandstof veel uit.
Bij het maken van chemicaliën en materialen uit groene grondstoffen speelt het onderscheid tussen eerste en tweede generatie technologieën minder. In vergelijking met energie zijn voor materialen en chemicaliën veel kleinere volumes grondstoffen nodig. Bovendien is voor energiegebruik en broeikasgasemissies niet zozeer de gebruikte technologie van belang, maar de vraag of we de hele plant gebruiken. Bij de productie van biomaterialen uit tarwe bijvoorbeeld: als alléén de korrel nuttig wordt gebruikt, is de emissie van broeikasgassen veel hoger dan wanneer alle onderdelen van de plant meedoen, bijvoorbeeld stro voor de productie van procesenergie.
Productiviteit
Uit een recente studie van Wageningen UR en Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht blijkt dan dat in West-Europa productie van biomaterialen uit de hele suikerbiet (eerste generatie) tot minder uitstoot leidt van broeikasgassen, dan productie uit Miscanthus (tweede generatie), eenvoudig doordat de productie van suikerbiet per hectare zo veel groter is dan die van Miscanthus. Ook al is momenteel de overheersende mening dat tweede generatie technologieën noodzakelijk zijn voor de doorbraak van groene grondstoffen – in de praktijk kunnen eerste generatie technologieën misschien nog lang in gebruik zijn, simpelweg vanwege hun efficiency.
Met dank aan de WTC, Wetenschappelijke en Technologische Commissie voor de biobased economy