We besteedden al eens aandacht aan de benadeling van de groene chemie door de steun aan biobrandstoffen. Nu blijkt uit berekeningen van Nova Institut dat in de bio-economie de groene chemie ook nog eens veel meer arbeidsplaatsen schept. Terwijl de groene chemie, volgens weer andere studies, ook de CO2-uitstoot reduceert. Europa, waar ben je mee bezig?
Biobrandstoffen en groene chemie in de bio-economie
Nova Institut becijfert de productiewaarde van biodiesel in Europa op ongeveer € 7 miljard in 2011, gebruik makend van hun Prodcom database [link]. Deze waarde wordt voortgebracht door ongeveer 19.000 werknemers. Bio-ethanol heeft een productiewaarde van € 3 miljard, gegenereerd door ongeveer 4.000 werknemers. Het totaal aantal werknemers voor biobrandstoffen komt daarmee op 23.000. Deze werknemers gebruiken 16,5 miljoen ton plantaardige olie voor de vervaardiging van biodiesel en 10,3 miljoen ton suiker/zetmeel voor de productie van bio-ethanol. In totaal 26,8 miljoen ton. Dat wil zeggen, per miljoen ton gebruikte groene grondstof zijn er 860 arbeidsplaatsen in de biobrandstoffenindustrie.
Voor het berekenen van vergelijkbare cijfers in de groene chemie moesten de onderzoekers anders te werk gaan. In de chemie is momenteel 5% van de gebruikte grondstoffen ‘groen’; daarom is ook 5% van het totale aantal medewerkers in de chemie (1,2 miljoen) actief in de groene chemie. Dat komt neer op rond de 60.000 werknemers. Die 5% biomassa, gebruikt in de chemie betekent vervolgens 7.000 arbeidsplaatsen per ton ingezette biomassa. Per eenheid grondstof levert de groene chemie dus acht maal zoveel werkgelegenheid als de industrie van biobrandstoffen.
Maar groene chemie en biobrandstoffen geven ook werkgelegenheid in de landbouw. Van de eerder genoemde 26,8 miljoen ton biobrandstoffen wordt maar de helft in de EU geproduceerd. Ruw geschat geven biobrandstoffen in de Europese landbouw werk aan 100.000 tot 200.000 mensen. Gaan we uit van dezelfde landbouwproductie voor de groene chemie, dan zijn er maar 30.000 tot 60.000 mensen nodig. Toch, als we de werkgelegenheid in landbouw en industrie bij elkaar optellen, geeft de groene chemie per eenheid van grondstof nog steeds tweemaal zoveel werk als biobrandstof. En er is nog een verschil. Europa kan zichzelf wel voorzien van voldoende grondstof voor de groene chemie, maar niet de (veel grotere) hoeveelheid voor de algehele overschakeling op biobrandstoffen. Dat wordt het onderwerp van een volgende Nova-studie: ‘Sustainable biomass potential for biofuels in competition to food, feed, bioenergy and industrial material use in Germany, Europe and worldwide’. Daarin wordt misschien duidelijk hoe (on)duurzaam de productie van voldoende biobrandstoffen in Europa zelf zal kunnen zijn.
Werkgelegenheid in de bio-economie
Nova heeft ook een studie gedaan naar de totale werkgelegenheid in de Europese bio-economie (dat is landbouw en biobased economy bij elkaar opgeteld). In 2011 was de omzet in de sector bio-economie in Europa in totaal € 2 biljoen (€ 2.000 miljard). De sector bood werkgelegenheid aan 19 miljoen mensen. Het grootste deel van deze werkgelegenheid is in de landbouw (53%). De overige bedrijfstakken zijn bosbouw (2,5), visserij (0,9), voedingsmiddelenindustrie (21,3), drankenindustrie (2,2), tabaksindustrie (0,2), textielindustrie (4,4), papierindustrie (3,4), houtverwerking (10,5), biobrandstoffen (0,1) en de chemische en plasticindustrie (1,5). Gerekend naar omzet is de landbouw naar verhouding veel kleiner (18,7%) en is de voedingsmiddelenindustrie (42,8) verreweg de grootste. De overige bedrijfstakken volgen: dranken (7,1), tabak (2,1), papier (8,7), houtverwerking (10,6), visserij (1,8), bosbouw (onbekend), biobrandstoffen (0,3), chemie en plastic (3,8) en textiel (4,0). Werkgelegenheid in directe verbranding van biomassa, en in bijstook in kolencentrales, is óf meegenomen in de bosbouw, óf zo laag dat deze niet terug te vinden is in de cijfers.
De nova-onderzoekers keken ook naar de verschillen tussen de Europese landen. Geïndustrialiseerde landen als Duitsland en Nederland scoren hoog in bio-economische omzet bij een relatief lage werkgelegenheid in de bio-economie. Landen als Polen en Roemenië hebben miljoenen mensen actief in de landbouw, maar hebben lage bio-economische opbrengsten. Polen bijvoorbeeld heeft dezelfde omzet in de bio-economie als Nederland (ongeveer € 100 miljard), maar heeft wel zeven maal zoveel bio-economische werkers (3 miljoen tegen 400.000). En Duitsland en Roemenië hebben allebei ongeveer 2 miljoen bio-economische werkers, maar die generen in Duitsland tienmaal zoveel omzet (bijna € 400 miljard tegen € 40 miljard). De onderzoekers waarschuwen voor onnauwkeurigheden in de cijfers; toch tonen deze een duidelijk verschil tussen Noordwest Europese landen en de rest van Europa. Italië is hier de uitzondering met veel bio-economische werkgelegenheid (2,5 miljoen arbeidsplaatsen) en een forse omzet in de bio-economie (€275 miljard). De belangen van landen in de sector bio-economie verschillen hierdoor sterk; het Europese landbouwbeleid zal met het oog op de toekomst toch alle ruimte moeten geven aan de groene chemie.