Hier en daar klinkt ongeduld door bij de deelnemers aan de biobased economy; en toch zijn er ontwikkelingen, langzaam maar zeker. We lichten er hier een paar uit, zij het misschien niet genoeg om de sceptici te overtuigen.
Kort geleden schreef mijn collega Paul Reinshagen een artikel over zijn indruk dat er meer ‘guts’ nodig zouden zijn om de bio-economie verder te ontwikkelen, opgevangen bij een bijeenkomst ‘Agri meets chemicals’ bij de Rabobank, eerder deze maand. Bij dezelfde bijeenkomst pikte ik andere signalen op, eerder ‘biobased economy, langzaam maar zeker’. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van de internationale suikermarkt. Suiker is verreweg de belangrijkste grondstof voor de groene chemische industrie. De suikermarkt is druk in beweging. Tot dusver werd de toon aangegeven op de wereldmarkt door Brazilië (rietsuiker) en suikers uit maïsmeel (meestal uit de VS). Hier is Europa de nieuwkomer, aldus Martin Todd van LMC; op basis van de snel stijgende productiviteit van zijn suikerbiet, zowel in absolute termen als ten opzichte van andere wisselgewassen. In 2017, als de Europese suikerquota worden opgeheven, zal Europa de meest efficiënte suikerproducent zijn, waardoor het kan concurreren zelfs met lage wereldprijzen.
Gezonde concurrentie
Het tweede teken is dat er zich een gezonde concurrentie ontwikkelt tussen groene chemische bedrijven onderling. Consultant Jan Ravenstein wees erop dat de industrie niet houdt van goederen met maar één leverancier. Daarom is het goed voor de groene chemische industrie als geheel dat er nu twee leveranciers van groen barnsteenzuur zijn (BioAmber en Reverdia) – dit helpt bij het veroveren van de markt. Op dezelfde manier is het goed voor de biobased economy dat er binnenkort twee leveranciers zullen zijn van groen FDCA (onder meer de grondstof voor de innovatieve plastic PEF): Avantium, die de stof zal maken met traditionele chemie, en Corbion, die deze zal maken met een fermentatief proces uit tweede-generatie grondstoffen.
Ten derde is de industrie er nu op gericht, geïntegreerde processen te ontwikkelen, die de hele groene grondstof gebruiken. Dit is essentieel in de concurrentie met de petrochemische industrie, zei Tjerk de Ruiter van Corbion. Hij was zeer expliciet: de toekomst is aan geïntegreerde bioraffinaderijen waarbij ook de afvalstromen worden verwerkt. Juist daarom is er ook in Nederland, dat in principe beschikt over veel eerste-generatie grondstof (suiker), veel aandacht is voor tweede-generatie grondstoffen (dus het zogenoemde afval).
Groene hoogwaardige materialen
Maar voor mij werd het beste bewijs van langzame maar zekere voortgang in de biobased economy geleverd door Marcel Wubbolts van DSM. Hij liet zien dat zijn bedrijf (net als anderen) groene materialen ontwikkelt met interessante eigenschappen. Een van hun hoogwaardige producten is een verf die geen vluchtige organische stoffen (VOC’s) uitwasemt, nu te koop in de DHZ-keten Praxis. Hun Niaga vloerbedekking kan volledig worden gerecycled, omdat (in een van de uitvoeringen) boven- en ondermateriaal hetzelfde zijn. Hierdoor kunnen zij aan hun klanten aanbieden, de vloerbedekking te leasen in plaats van kopen, inspelend op de trend van delen in plaats van bezitten van goederen. Hun Ecopaxx, voornamelijk gemaakt uit ricinuszaden die niet concurreren met de voedselketen, is een hoogwaardig polyamide dat kan worden toegepast in extreme omstandigheden, bijvoorbeeld onder de motorkap van auto’s. Bovendien heeft deze plastic een footprint van nul, doordat de hoeveelheid CO2 die tijdens het productieproces wordt uitgestoten, gelijk is aan de hoeveelheid die door de ricinusplant wordt opgenomen bij de groei.
Toch zal het tientallen jaren duren voordat de groene chemische industrie zo efficiënt wordt als het op de lange duur moet zijn, zei Marcel Wubbolts. Zij zal alle onderdelen van de grondstof moeten gebruiken – dus eerste én tweede generatie grondstoffen – en zowel drop-ins als nieuwe stoffen moeten ontwikkelen. En intussen duurzaam blijven. Bovendien moet de industrie loyaliteit ontwikkelen in de productieketen, zoals Daan Dijk van de Rabobank en Babette Pettersen van BioAmber zeiden. Uiteindelijk hebben de makers van consumptiegoederen (‘brand owners’) veel te zeggen over materiaalgebruik. Maar de chemische industrie verkoopt bijna niet aan de brand owners. Er zitten vaak vele stappen tussen. Om de markt op gang te krijgen moeten de groene producten worden verkocht aan elk van deze bedrijven in de keten – een enorme taak voor de komende jaren. Specifiek voor Europa geldt dan nog dat zij een inhaalslag moet maken ten opzichte van andere werelddelen. Zolang er geen resultaten komen uit het public/private partnership JIT Biobased Industries, is Europa wel de bron van veel kennis terwijl er weinig investeringen worden gedaan.